Polemiek
Als je veel informatie tot je neemt, ga je daar patronen in herkennen. Dat is iets menselijks. Het blijft dan natuurlijk nog maar de vraag of die patronen echt bestaan, of alleen maar projecties zijn van je eigen geest. Ik ben, voor zover dat nog niet duidelijk was, geen wetenschapper, maar van sommige patronen die mensen denken te zien kunnen we duidelijk zeggen dat ze louter denkbeeldig zijn. Sterrenbeelden, tarotkaarten, dat idee dat fluiten op een boot stormen aantrekt, dat je buikpijn krijgt als je met een mes door je drankje roert. Noem me een cynicus, maar daar geloof ik niet in.
De patronen die ik herken in Nederlandse literatuur, daarentegen, zijn heel andere koek. Die kan ik staven met keiharde feiten. Ik heb hier al een keer eerder vastgesteld dat er slechts drie soorten (recente) Nederlandse romans zijn: romans over hele rare seks op een hele normale, seksloze plek; sleutelromans van deuren die niemand wil opendoen; en aanstellerige autofictie van heel diep uit de mongolenput. Daar blijf ik achter staan, met één addendum. Recentelijk heb ik een nieuw patroon ontwaard. Dat gaat als volgt.
Ik schrijf dit vanuit een isoleercel. Dat komt zo: een paar jaar geleden had ik een familietrauma. Mijn vader was heel streng en mijn moeder was heel lullig. Ik sloeg daardoor met een roestige hamer een al even roestige spijker in mijn eigen arm. Ik kreeg de vereiste zorg; geestelijk bedoel ik, maar ik kreeg eerst natuurlijk ook de behandeling voor die spijker in mijn arm. Nou goed, na die zorg leek het even goed met me te gaan. Toen leerde ik zo in de periode in je leven dat je een beetje ongelukkig en onzeker bent, iemand of iets kennen dat mij helemaal in zijn greep kreeg. Ik begon me te verzetten tegen mijn ouders, die mij immers zo streng en lullig hadden behandeld. Uiteindelijk ging dat helemaal fout. In naam van datgene waar ik zo in de ban van was, verneukte ik iets zo grondig dat het landelijk nieuws werd. Ik werd daarom in de isoleercel gestopt, maar ben op de een of andere manier nog wel zo goed bij geest dat ik er nu heel genuanceerd op kan reflecteren, en er een roman over kan volschrijven.
Rouwdouwers, Vonkie, Beesten die je niet mag schieten, Zomersplinters, De collectieve inzinking van de familie Hofmeyer, Ludwig: allemaal gaan ze ongeveer zo. De verteller ontrafelt vanuit een soort alternatievige veilige haven een persoonlijke psychologische geschiedenis, van achter naar voren, met flashbacks die flarden van een moeilijke jeugd openbaren. In Ludwig vertelt ze vanuit het gekkenhuis hoe ze deelnam aan een cult, omdat ze een onzekere twintiger was; in Rouwdouwers is ze aan het houthakken met een man die geen Nederlands of Engels kan terwijl ze vertelt over haar kutvader die toch ook weer niet helemaal kut is; in Vonkie is ze op een wandeltocht in Schotland aan het zeiken over haar demente vader die toch ook weer niet altijd dement was.
Waarom boeit dit me allemaal zo weinig? Daar heb ik veel over nagedacht. Dat al deze boeken in essentie ongeveer hetzelfde zijn, helpt niet, natuurlijk. Dat ze in de literatuurgeschiedenis al vaak genoeg veel beter zijn uitgevoerd, ook niet. Dat flashbacks een gemakkelijke en afstompende manier zijn om spanning op te bouwen − een soort automatische cliffhangers, die alleen voor mensen die weinig boeken lezen minder flauw lijken − doet het genre ook geen goed. Schrijvers van deze boeken begaan dan ook nog vaak de fout aan het begin te waarschuwen dat wat hier verteld gaat worden heftig is. Toch een beetje alsof je, wanneer je een zwembad inloopt, bandjes omgeduwd krijgt. We kunnen wel zelf van de duikplank, hoor.
Uiteindelijk is het grootste probleem dat deze boeken, ik schaar ze bij dezen onder de noemer ‘playbackproza’, vaak nog slecht geschreven zijn, ook. Omdat Ludwig het exemplaar van deze soort is dat ik als laatste heb gelezen, en het voor een debuut best succesvol was, gebruik ik dat als voorbeeld. Auteur Jana Antonissen kende ik niet, maar op basis van haar biografie op de achterflap lijkt ze me een soort Vlaamse Doortje Smithuijsen. Daarvoor geldt hetzelfde als voor iemand met een vierkante snor die Drittes Reich uitschreeuwt met een zachte ‘g’: toch wat minder eng, maar het blijft Adolf Hitler.
Geen vliegende start, maar ik ben een rechtschapen jongen: ik ging er zonder vooroordelen in. Helaas bleek mijn Hitler-vergelijking weer eens verre van voorbarig: Ludwig is ook niet heel veel beter geschreven dan Mein Kampf. Probeer de volgende zin maar eens, nou ja, te lezen: ‘Die eerste nacht was de bedwelmende cocktail van anticipatie, vrees en ontzag zo tastbaar dat ze schitterend als het weerkaatste lusterlicht van alle spiegels was gesprongen, ons in haar weldadige gloed ondergedompeld had.’ In het beste geval mist hier een komma, in het slechtste geval een heel zinsdeel. Net zo heeft Antonissen in het beste geval dyslexie, en in het slechtste geval een virale hersenvliesontsteking.
Opnieuw, ik ben geen wetenschapper, maar het lijkt toch te neigen naar dat laatste. Ludwig is dus een roman over een cult, en Antonissen schuwt daarbij geen enkel cliché. Zo ook niet het cliché van de onweerstaanbare groepsdruk: ‘Eindelijk droeg ik bij. Eindelijk werd ik opgeslokt door iets groters, iets waarvan ik niet eens had durven dromen, iets waarvan ik had aangenomen dat het niet meer bestond: een maalstroom, een beweging, een geschiedenis schrijvende groepering.’ Ten eerste: Jana Antonissen lijkt me echt zo iemand die, als ze heeft besloten een roman te gaan schrijven, begint met het maken van een woordweb waarin ze samengestelde woorden als ‘maalstroom’ en ‘lusterlicht’ opneemt. Als ze dan, na meerdere lange sessies geconcentreerd nadenken, genoeg van die gecompliceerde woorden heeft verzameld om een A4’tje te vullen, kan ze eindelijk beginnen die met betekenisloze zinnen aan elkaar te knopen. Ten laatste: kijk, ik kan best geloven dat een cult verraderlijk kan zijn, hè. Dat je, ook als weldenkend mens, door groepsdruk en massahysterie tot dingen in staat kan zijn waarvan je dat nooit verwacht had. Maar maak dat dan tenminste enigszins invoelbaar door niet de allerdomste naïeve blonde kluchtkut ooit als hoofdpersonage op te voeren. Nu geloof ik het gewoon niet. Noem me maar een cynicus.
Dit was maar één voorbeeld, maar playbackproza is echt een wijdgespreide zwarte schimmel in de vodderige badkamer die de Nederlandse boekenwereld is. Ik ben toevallig net begonnen in de nieuwe roman van Emy Koopman, De vrouw in de kelder, en ja hoor: het gaat over een vrouw die in een kelder woont, en via flashbacks de relatie met haar vader, die net zo goed de kut-maar-ook-weer-niet-helemaal-kutvader uit Rouwdouwers had kunnen zijn, probeert te duiden. Emy Koopman kan dan wel een stuk beter schrijven dan bijvoorbeeld Jana Anatonissen, maar toch: vanaf de eerste flashback boeit dit verhaal mij minder dan het scheppingsverhaal een geaborteerde foetus. Bedenk je eigen verhaal, bedenk je eigen structuur, bedenk je eigen spanningsboog, of stop met schrijven. Lijkt me niet te veel gevraagd. Toch?
WF
Ludwig, Jana Antonissen. De Bezige Bij, €23,99
Rouwdouwers, Falun Ellie Koos. Atlas Contact, €22,99
Vonkie, Froukje Arns. Ambo|Anthos, €23,99
Beesten die je niet mag schieten, Femke Brockhus. De Bezige Bij, €22,99
Zomersplinters, Mick van Biezen. Lebowski, €22,99
De collectieve inzinking van de familie Hofmeyer, Julie Cafmeyer. Pluim, €22,99
De vrouw in de kelder, Emy Koopman. Arbeiderspers, €23,99
‘Poëzie is een daad’, dichtte Remco Campert ooit. Een stelling waar ik lang sceptisch over was. Touwtjespringen is een daad, net als volkerenmoord of afwassen, maar poëzie is een kunstvorm die draait om gestileerde taal – het brengt niks fysieks in de wereld teweeg. Dat dacht ik, althans, tot vanochtend, toen ik mijn stoel iets te hard naar achteren schoof, waardoor Een nieuw geluid: de geboorte van de moderne poëzie in Nederland vanaf de bovenste plank van mijn boekenkast op mijn hoofd viel.
Een nieuw geluid is geen dun boek – sterker nog, dat het ongeveer evenveel woog als een Gazaanse puber was het enige gegeven dat ik geregistreerd had toen het enkele maanden geleden met een oerknal op mijn deurmat viel. Dertig jaar hadden de geleerde heren Dorleijn en Van den Akker geploeterd aan dit monumentale overzichtswerk, en iedere verduidelijkende voetnoot en rijmschemaverklaring had bijgedragen aan de monumentale, gutsende hoofdwond die ik nu aan het verplegen was. De meeste mensen zouden na zo’n ervaring misschien mokken, of negatieve gevoelens koesteren tegenover de geleerde heren, maar zo zit ik niet in elkaar: ik besloot even om te denken.
Met monumentale handboeken over Nederlandse poëzie aan het begin van de twintigste eeuw kun je namelijk een stuk meer doen dan op het eerste gezicht lijkt. Het gewicht (ruim twee kilo) van Een nieuw geluid schept in combinatie met het handzame formaat een rijk palet aan mogelijkheden. ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’ hoeft nu helemaal geen probleem meer te zijn: met een stuk of honderd exemplaren van Een nieuw geluid kan de dichterlijke doe-het-zelver gemakkelijk een tiny home met energielabel A bouwen. Voor mensen met veel vijanden is het ook handig om over een doosje te beschikken, zodat een werpwapen met een puntige kaft en een cultureel verantwoord alibi altijd binnen handbereik is.
Maar nu genoeg over de vorm – op naar de inhoud. De inhoud, weet ik uit ervaring, komt het beste naar voren in de inhoudsopgave, en precies in die inhoudsopgave beginnen donkere wolken zich aan de monumentale dichterlijke horizon te verzamelen. Hoofdstuk 1 van het proloog heeft ‘Poëzie: een ronde, volvlezige meid’ als titel, waarover ik alleen maar kan zeggen: gadverdamme (en: onwaar, want poëzie is zoals gezegd geen ‘meid’, maar een kunstvorm). Dit boek kent wel meer vreemde hoofdstukken. ‘Passieloze passie’ (kan helemaal niet). ‘Middelmatige dichters.’ ‘Belangrijke dichters.’ ‘Andere “grote dichters”.’ Met een beetje knippen, plakken en met leestekens strooien kun je er best een werkbaar nY-gedicht van bouwen, ik zeg maar wat:
Socialisme is het nieuwe literair:
Het direkte arbeiders-sentiment? Nieuwe media.
De ‘Joodsche ziel’? Verboden lust.
De homoseksuele constellatie – moderne Vlamingen – west meets east
Ik heb alleen een groote gramofoon.
Rare bedoening dus, die inhoudsopgave. Wie is daar verantwoordelijk voor? De smoking gun vinden we al op de kaft, waar – traditiegetrouw – de auteurs vermeld staan: Gillis Dorleijn en Wiljan van den Akker. Klinkt als een stel vijfentwintigjarige PhD-studenten aan de Amsterdam School for Cultural Analysis met gekerfde barcodes in hun anorectische, keffijeh-omhulde, aan-de-A12-vastgelijmde-armen, maar niets is minder waar: dit zijn twee hele oude lullen met academische aanstellingen. Op de laatste pagina van het boek vinden we zelfs een foto van de auteurs, inclusief verklarende tekst. Beide inmiddels gepensioneerde heertjes zijn hoogleraar moderne letterkunde geweest, waarbij je natuurlijk in eerste instantie ‘poe poe’ denkt, maar in hun tijd (de jaren ’80) hoefde je toch maar drie romantitels van Lodewijk van Deyssel op te dreunen terwijl je een koprol deed om een leerstoel te bemachtigen. Heel veel heeft het ze duidelijk niet opgeleverd, want beide geleerde heren zijn hartstikke kaal en wit. Dat zou mij niet overkomen, maar ja.
Nu zijn er vast allerlei kwade geesten die as we speak tegen zichzelf zeggen: ‘MAJM, je hebt dit boek helemaal niet gelezen, deze heren hebben toch een grote bijdrage geleverd aan de academische discussie over de vroege modernistische poëzie in Nederland?’. Dat kan ik dus niet beoordelen, want ik heb het boek, inderdaad, niet gelezen: ik was allerlei lekkere fruittaartjes aan het bakken en eten met mijn lieve vrienden. Maar ik kan wel afgaan op marginalere details. Zoals het feit dat de tekst op de achterflap in het goud is afgedrukt. Een Mai Spijkers-perversie. Walgelijk. En dan nog het gedicht achter de kaft: ‘een nieuwe lente en een nieuw geluid’. Terwijl het herfst is. Belachelijk. Daar pik je toch geen hoofdwond van?
MAJM
Een nieuw geluid: de geboorte van de moderne poëzie in Nederland, Gillis Dorleijn en Wiljan den Akker.
Prometheus, €55,00.
Kent u die anekdote van Wittgenstein, waarin een man zo vol ongeloof is over wat er in de krant staat dat hij teruggaat naar de krantenwinkel om een tweede exemplaar te kopen? Iets vergelijkbaars overkwam me toen ik Professor Soortkills Smibologie vol. 2 operation manual in handen kreeg. Ik was ervan overtuigd dat de drukker een fout had gemaakt, want de rug van het boek zat aan de rechterkant. Ik besloot naar de winkel terug te gaan. De mevrouw van de boekhandel keek meewarig naar mijn niet-urbane verschijning die een onbekendheid met de Smibanese codes verraadde en lachte me uit: ‘Heeft u dan niet op de kaft gekeken?’. Daar stond het, inderdaad: ‘Voor alle duidelijkheid, dit is de ACHTERKANT van het boek, niet de voorkant. Dit boek lees je ACHTERSTEVOREN. Wij van de Smibanese University gaan namelijk tegen de stroming in, dus lees je dit boek ook tegen de stroming in.’ Beduusd ging ik huiswaarts.
Ik kende de hooggeleerde heer Soortkill voornamelijk als lexicograaf; dat hij een academische aanstelling had gekregen was aan me voorbij gegaan. Na wat onderzoek groeide mijn begrip. Aan de Smibanese University studeer je cum laude af wanneer je gemiddeld lager dan een vier haalt. Er spuiten koffiegeisers uit de urinoirs omhoog en uit de automaten druppelt urine. Op de leerstoel van professor Soortkill kun je met vier man zitten omdat de poten aan de bovenkant zitten en hij wordt gefinancierd door Hamas. Je bachelor doe je er na je master. In de Smibanese universiteitsbibliotheek wordt trapmuziek gedraaid en staan petrischaaltjes klaar om in klaar te komen die je, indien gevuld, kunt inruilen voor ECT’s. Deze info vond ik op com.smibaneseuniversity.www. Je scriptiebegeleider begeleidt je er naar de coffeeshop. Als je als student tegen deze gekke gang van zaken wilt protesteren, word je geacht een bordeel te bezetten.
Mijn interesse in de smibologie was inmiddels gewekt. Om een tweede blamage zoals die bij de achterflap te voorkomen, las ik de inleiding aandachtig. Daarvan is de laatste zin: ‘Lees het zolang ’t je interesseert, en zo niet, lees het niet’. Omdat mijn interesse na deze woorden alweer weg was, heb ik dat advies ter harte genomen. Gelukkig hoef je deze handleiding niet te lezen om te snappen dat het het meest achterlijke boek is dat het de afgelopen decennia tot in de schappen heeft geschopt. Tussen de halve gedachten en tenenkrommende platitudes kun je Soortkills inspiratiebronnen al scannend wel opvangen: Napoleon Hill, Paolo Coelho en Stephen King. En dat zijn dan nog de namen die hij expliciet noemt: tussen de regels lees je invloeden van de High Times, stoepkrijtwerk van Lies (4) en crackie Liemarvin van de Hakfortflat.
Van deze keur aan invloeden perst hij één groot platgeslagen Maggi-blok. Professor Soortkill heeft zo’n ziekelijke behoefte aan cliché’s dat hij nog met een op straat gevonden frietvorkje zijn huid zou openwrikken om ze in zijn bloedsomloop te brengen. Hij ademt ze in, slikt ze door en poept ze als ongrammaticale brokken weer uit: ‘Het sneeuwbaleffect wat [sic] hieruit ontstaat gaat de uiteindelijk [sic] schaal worden waarop jouw impact zich zal manifesteren’. Zulke ongein schreeuwt je letterlijk op elke pagina tegemoet, waardoor je de impact van een zware schaal op Soortkills achterhoofd wil manifesteren.
Toch maar weer terug naar de achterflap, dan maar: ‘Dit is een boek dat gaat over het bewandelen van je levenspad met een overtuiging waar menig mens u tegen zegt.’ Degene die Professor Soortkill op het levenspad van schrijver heeft gebracht, is een racist waar menig mens imperial wizard tegen zegt. Soortkill is een viervoudig geamputeerde die over de tartanpiste van Papendal wordt gerold. Achter zijn romp-met-hoofd hollen de witte puntmutsen met daaronder de glunderende koppen van de hoofdredacties van NRC en de Groene. Ondertussen staat Femke Bol aan de zijkant haar eigen kiezen tot gruis te kauwen terwijl deze letterlijke bol over een horde getild wordt, maar ze mag niks zeggen want dan zou zíj́ de racist zijn.
Smibologie vol. 2 operation manual is, dat zeg ik zonder enige overdrijving, het allerslechtste boek dat ik ooit niet las. Kent u die anekdote over Wittgenstein, waarin hij Karl Popper met een hete pook bedreigt? Afijn, u snapt waar ik heen wil, maar omdat ook ik niet voor racist wil worden uitgemaakt kan ik hier verder niet over spreken en moet ik zodoende zwijgen. Over de hotbox en whip die de professor verdient houd ik ook maar mijn mond, en dan heb ik het niet over jonko klappen en een waggie, nek je die?
IS
Smibologie vol 2. operation manual, Prof. Soortkill.
Pluim, €22,99
Als ik een Substack had die vernoemd was naar mijn eigen naam, zou ik een polemiek beginnen tegen Dave Schut. Waarschijnlijk zou ik dan eerst een ironisch verwoorde spoiler invoegen, om zo veel mogelijk lezers aan te moedigen tot het einde door te lezen. Bijvoorbeeld: in de laatste alinea wordt het pas echt leuk! Daarna zou ik beginnen met een uitleg van wie Dave Schut is, want dat weten alleen mensen die een Substack hebben die vernoemd is naar hun eigen naam. In het kort: Dave Schut is een aspirant-NRC-columnist die nu (nog eventjes) werkt als freelance tekstschrijver voor Andrélon, maar elke dag zijn hele ziel en zaligheid steekt in Bluesky-berichten en Substack-artikelen die aan God en Patricia Veldhuis moeten bewijzen dat hij voor iets hogers bestemd is.
Op Substack is zijn vaste rubriek een maandelijkse post waarin hij ‘het beste’ dat hij die maand ‘gelezen, bekeken en beluisterd’ op een rij zet. Lijstjes zijn nu eenmaal vaak het weapon of choice van autisten; daar kan Dave ook niks aan doen. En dat hij in deze maandelijkse lijstjes lang niet altijd een boek noemt, is een beetje gênant, maar nog geen crime. Schut wordt pas echt kut als hij nog zo’n lijstje maakt, maar dan van ‘26 manieren om niet te hoeven beseffen wat de Palestijnen wordt aangedaan’. Kan het lintwormachtiger dan genocide gebruiken om jezelf te verheffen terwijl je niks uitvoert en dat dan weer ironiseren zodat het toch niet erg lijkt?
Ja: opscheppen over dat die lijst van 26 smoesjes heeft geleid tot een artikel in NRC. En dat dan weer tot een artikel in een Iraans tijdschrift. En daar dan weer aanstellerig over doen. ‘Nu kreeg ik het warm. Het was op een doordeweekse avond, ik lag al in bed. Ik sloeg de dekens van mij af en probeerde niet te denken dat ik die nacht zou worden gekidnapt door Israëlische of Amerikaanse veiligheidsdiensten.’ Wil Schut ons doen geloven dat hij echt bang was dat de Mossad een Operatie Bayonet 2 op hem los zou laten omdat hij een stukje in NRC had geschreven over wittemensensmoesjes? Of wil hij gewoon opscheppen, om zijn imago te verbeteren?
Om die vraag te beantwoorden moeten we dieper graven. Tot de kern. Gelukkig heb ik helemaal geen Substack, maar ben ik PC-redacteur. Iemands kern vatten is mijn specialiteit. De essentie van Dave Schut is dat hij heel veel bezig is met zichzelf als anders presenteren dan die essentie. Er bestaat dan ook een groot verschil tussen hoe hij zichzelf presenteert en hoe hij daadwerkelijk is. Ik zal eens wat voorbeelden noemen. Hoe Schut zichzelf presenteert: randstedeling. Hoe hij werkelijk is: woonachtig in een Vinex-wijk in Alkmaar. Presentatie: geëngageerd. Werkelijkheid: abonnee van (limitatief:) Quest, Nieuwsblad Alkmaar, AutoWeek. Presentatie: smaakvol. Werkelijkheid: heeft zijn huis (in Vinex-wijk in Alkmaar) ingericht in pasteltinten en bewust dode planten; volgt @folkert_slump (voor ‘advies voor mannenkleding’) op Instagram; heet ‘Dave’.
Voor iemand met een beetje mensenkennis is het overduidelijk dat de werkelijkheid van Schuts bestaan behoorlijk belachelijk is. Maar, ho, Dave Schut zou Dave Schut niet zijn als hij niet een manier had bedacht om ook die mensen voor zich te winnen: zichzelf belachelijk maken. Hij gebruikt bijvoorbeeld slice of life-tweets over ha-ha-herkenbare rijtjeshuisellende om te laten zien dat hij zichzelf ook heus niet serieus neemt: ‘Met slechts een minuut te gaan tot de videomeeting moest ik mijn handmatige zit-stabureau nog naar beneden krijgen. Bij het voorstelrondje was ik buiten adem.’ Iedereen die wel eens een okkernootje heeft gekregen weet dat deze strategie niet werkt: door jezelf belachelijk te maken maak je jezelf alleen maar, nu ja, belachelijker. Voor iemand die eruitziet alsof hij snuffelend langs de kapstokken ging om alle jassen met een wietgeur aan te geven bij de conciërge, is het best gek dat Schut dat nog altijd niet begrijpt.
‘Ik stel trapfietsers die ik inhaal op mijn elektrische fiets altijd even gerust met de mededeling dat ik een paar jaar eerder doodga door een gebrek aan beweging.’ Ja, Dave Schut probeert ook wel eens iets grappigs te schrijven. Daarmee raak ik aan een gevoelig punt. Met die gelijkenis tussen hem en mij moet ik opeens hoeden voor wat Freud het ‘narcisme van het kleine verschil’ noemde: des te meer mensen op elkaar lijken, des te sneller ze kritiek op elkaar hebben. Een bekend voorbeeld hiervan zijn de twee volkjes in Swifts Gulliver’s Travels die jarenlang oorlogvoeren over de manier waarop je een ei hoort te breken. Ik heb het zelf wel eens gehad over de langlopende vete tussen de inwoners van Hazerswoude-Dorp en Hazerswoude-Rijndijk.
Laat het duidelijk zijn dat dat niet is wat er hier aan de hand is. Dat Dave Schut af en toe Aron Groot retweet, betekent niet dat wij op elkaar lijken. Een grap van Dave Schuts kaliber is bijvoorbeeld: ‘Mona Keijzer is gewoon Bart Nijman met lang haar.’ Slaat nergens op. Het is een goed format, daar niet van. Zo goed dat het bijna moeilijk is om het niet grappiger te maken. Een vrouw is een man met een vagina. Een vrouw is Charlotte Remarque zonder downsyndroom. Dave Schut is een man met een vagina. Dave Schut lijkt op Ellie Lust als ze in de mavo/havo-brugklas wél de havo had gehaald. Dat is het verschil.
WF
Dit is een programma in de zendtijd voor publieke onthoofdingen. Figuurlijk natuurlijk, moet ik als Maghrebijnse Nederlander met meer dan één paspoort erbij vermelden. Want Dilan Yeşilgöz lijkt me zo’n type dat geen gelegenheid onbenut laat om haar juridische netwerk in stelling te brengen om Noord-Afrikanen aan te klagen en, als het even kan, te deporteren. Daar heeft ze Geert Wilders trouwens helemaal niet bij nodig. Wilders is te onbetrouwbaar om Marokkanen écht het land uit te zetten. Waarom zou een ondernemer zijn eigen verdienmodel ondermijnen?
Voor Dilan Yeşilgöz daarentegen is vreemdelingenhaat geen middel maar een doel. Ze is weliswaar zelf ooit als gelukszoeker- vermomd-als-asielzoeker via nareis-op-nareis naar Nederland gekomen, maar niets menselijks is de vreemdeling vreemd. Bij binnenkomst gauw de ladder omhoog. Er is slechts ruimte voor één Dilan. Dát is de reden waarom alle Dilannetjes met moeilijke achternamen niet mogen komen of blijven. Meer cedilles en umlauts passen niet meer in dit land, aldus Dilan Yeşilgöz. Het zou haar overigens vergeven zijn (ook allochtonen hebben het recht harteloos te zijn als ieder ander in dit kille land) als ze niet zo’n saaie en neppe Gestapo-larper was. Je kunt alles zeggen over Marine Le Pen of Giorgia Meloni – bijvoorbeeld dat het onversneden fascisten zijn – maar niet dat ze geen karakter hebben.
Dilan Yeşilgöz doet haar best om een karakter te veinzen dat ze niet heeft. Dat doet ze mede door een identiteit te wissen die ze ongetwijfeld ooit had. Ze doet me denken aan een sketch van Dave Chappelle, waarin een blindgeboren zwarte man ervan overtuigd was wit te zijn en lid werd van de Ku Klux Klan. Niets aan Yeşilgöz is authentiek. Ze moet, los van die prachtige naam, toch wel íets hebben overgehouden aan haar Turks-Koerdische afkomst? Een kinderliedje misschien? Scheldwoorden (ik incasseer ze met alle liefde)? Iets gastronomisch? Ze laat in ieder geval niets van dat alles blijken. Iedereen mocht wél weten dat ze van donuts en die domme hond van haar houdt – nog vóór haar geweldige vent wiens achternaam ik maar niet zal noemen, want dat is tegenwoordig ook al antisemitisme. (Farid Azarkan, ik geloof je).
Nota bene Wilders heeft ooit aangegeven liefhebber te zijn van baklava. Yeşilgöz liet op Instagram een foto zien van een bacon cocktail. Wat? Een bacon cocktail. Smerig. Was het een grap? Of is het onderdeel van een soort verlate ontgroening bij de corpsballen van de VVD? Knipper met je ogen als je hulp nodig hebt, Dilan. Of nee, stik erin. Iedereen krijgt de pushback die zij verdient.
Dilan Yeşilgöz is de pick me girl en pick me-migrant in één. Zie hoe ze naast de mannen van VI Vandaag alle misogyne grappen en grollen incasseert, terwijl ze van elke Marokkaanse jongen die op de hoek van de straat een sis-geluid maakt het liefst de schedel wil openbreken.
‘In dít land. Ónze normen en waarden. Ónze vrijheid.’ Ze doet zo haar best. Dilan Yeşilgöz moest eens weten hoe er achter haar rug bij de VVD over haar gesproken wordt. Maar ze kan het hebben. Ze is namelijk een politieke pitbull. Althans, zo ziet ze zichzelf graag. Anderen zien een onbetrouwbaar sujet. Een dubbelhartige politica. Een intellectueel lichtgewicht. Dat is ze allemaal óók. Yeşilgöz gelooft niettemin dat ze premier kan worden. De eerste vrouwelijke premier. De eerste minister-president met een migratieachtergrond (die zijn het ergst). Klinkt mooi, hè. Maar we weten allemaal dat Geert Wilders haar alsnog zal aftroeven. You can’t bullshit a bullshitter.
Misschien is dat helemaal geen slecht vooruitzicht. Een beter milieu begint in het parlement. Geert, verlos ons: deporteer Dilan naar het godvergeten gat waar ze vandaan komt. Op een gammel bootje. Met haar kaolo daggoe. Ik trakteer. Baklava.
Lotfi El Hamidi