De coronacrisis heeft duidelijk gemaakt dat de venijnige lite­raire wereld – of de boekenwereld in het algemeen – er een is van eten of gegeten worden. Volgens mij heb ik in de vorige zin alles gedaan wat Stephen King verboden heeft, en in deze zin doe ik het weer. In Over leven en schrijven legt King uit dat je twee soorten werkwoordsvormen hebt: actieve en passieve. De passieve vorm moet je vermijden. Verder meldt hij dat het bijwoord niet je vriend is. Die opmerking zet hij zelfs cursief. De weg naar de hel is geplaveid met bijwoorden, laat King een paar alinea’s verder voor de zekerheid weten. Wat hij verder ook is, een subtiele schrijver is King niet. Inzichtelijk is zijn boek met leef- en schrijftips wél: je ziet waar Jan van Mersbergen zijn primitieve literatuuropvattingen vandaan heeft. Maar over Jan van Mersbergen – verrassende wen­ding! – gaat dit stuk niet. Het gaat over de literaire wereld en wat de coronacrisis daarover duidelijk maakt.

Schrijvers zijn in deze tijd altijd als eer­ste de pineut en je hoort er niemand over. Ik ben schrijver en ik vind het het mooi­ste beroep van de wereld. Voordat ik wat ik nu doe de hele dag deed, deed ik an­dere dingen. Ik heb gestudeerd, ik heb in dienst gezeten (ik was soldaat, geen officier), ik ben pr-functionaris geweest, ik heb zelfs een tijdje in een boekhandel gewerkt, bij Boekhandel H. de Vries in Haarlem, en ik heb in de porno-industrie gezeten. Ik ben ook recensent geweest – in die hoedanigheid besprak ik boeken van anderen voor een krant. Maar wat ik allemaal ook heb gedaan, niets bezorgt me zoveel vreugde als wakker worden, een kop koffie maken, aan mijn bureau gaan zitten en dan schrijven, precies zo­als ik nu doe, op dit eigenste moment. Dit is mijn situatie. Het is mijn leven.

En nu schrijf ik dít stuk, maar meestal zit ik hier een roman te schrijven. Of een toneelstuk. Ik schrijf, kortom, doorgaans aan wat wel een creatieve tekst wordt genoemd. Ik houd me bezig met fictie, met een niet-bestaande wereld. Ik doe iets wat veel mensen misschien wel zou­den willen doen. Maar dat kan niet. Niet iedereen kan schrijver zijn. Er zijn ook mensen die bijvoorbeeld in een boekhan­del moeten werken; zoals gezegd, ik heb dat zelf een poosje gedaan, daar schaam ik me niet voor. Een boekhandel bestaat echt, het is geen fictie – dat wil zeggen zolang dát nog duurt, dat de boekhan­del bestaat. In een boekhandel kan het bijvoorbeeld maandagochtend zijn. En op maandag kan het je allemaal weleens naar de keel grijpen.

Steven van Ammel is zo’n boekhande­laar voor wie het ook soms maandag is – voor wie het misschien zelfs wel elke dag maandag is. Daarnaast schrijft Van Ammel voor een krant. Hij heeft een column, begrijp ik van Facebook, in De Standaard der Letteren. Hij schrijft daar, zo liet hij ons trots door middel van het plaatsen van een foto van de column op Facebook weten, onder meer het vol­gende: ‘Het is een maandag, sowieso de slechts [sic] mogelijke dag om me uit te leggen hoe ik mijn passie moet belijden.’

Oké, het is niet meteen erg goed geschre­ven, het is zelfs slecht geschreven. Ge­lukkig bevat het wel een feitelijke mede­deling: het is maandag. Op welk moment in dit, míjn stuk, kan ik het woord ‘kan­toorhumor’ laten vallen. Nou, nu dus, het is gebeurd, het woord is gevallen. En verder gaan we. Wat voor verschrikke­lijks gebeurde er op de maandag waar­over Van Ammel het heeft? Dit: er kwam een schrijver de boekwinkel binnen.

Ik laat hier een stilte vallen, dat geef ik aan door met een nieuwe alinea te begin­nen (ik doe dit allemaal voor jou, Steven). Ik kijk uit het raam. Ik adem, ik leef. Ik kan door, wíj, Steven en ik, kunnen door. Wat gebeurde er? Steven, vertel, wat ge­beurde er? Dit. Die schrijver waagde het zich voor te stellen als de auteur van een van de boeken in de winkel. Van Ammel beschrijft de schrijver: ‘Hij zegt het op zo’n zelfvoldane wijze dat ik zelfs achter zijn mondmasker de grijns zie.’

Ik stel me voor dat Stephen King nu zo’n beetje in elkaar krimpt van ellende, de weg naar de hel is breed. Maar goed, een boekhandelaar hoeft natuurlijk niet te kunnen schrijven, maar hoe neerbuigend kun je zijn jegens een schrijver? Wat is Van Ammel hier aan het doen? Wees gerust, ik zal hier niet elke zin van zijn stukje met jullie doornemen. Het gaat me om de gedachte die erin wordt uit­gedragen. Om een fenomeen. Een trend. De schrijver die niet direct superveel verkoopt, verdient het om geminacht te worden. Elke dag komen er bij Van Am­mel, maar ook bij andere boekhande­laren, schrijvers de winkel binnen met zelfvoldane grijnzen achter ‘mondmas­kers’ die vragen waar hun boek ligt. En dat mag niet! We hebben het allemaal moeilijk, maar vooral de boekhandelaar heeft het moeilijk, niet de schrijver, die moet zijn mond houden.

Dat brengt me toch weer bij Jan van Mersbergen. Jan, schrijver van beroep, had een stukje geschreven en op Face­book geplaatst waarin hij als je het érg goed las heel misschien iets kritisch kon lezen over lezerscommunity Hebban. Die brave Jan! Altijd voorzichtig, altijd met iedereen aan het slijmen en nu had hij eens een keer een heel klein beetje kritiek. Hij kreeg prompt de wind van voren van Hebban-clublid Gigi van de Loo. Gigi van de Loo schreef in een re­actie: ‘O ja, volgens mij kun je [Jan dus] beter gebruik maken van de positieve kanten van Hebban, zoals met die leuke leesclub van onlangs, dan deze lezers te­gen je in het harnas jagen.’

Een schrijver bedreigen, of wegzetten als een zelfvoldane idioot… dat blijkt de meeste mensen gemakkelijker af te gaan dan solidair te zijn met hem of haar. Be­halve natuurlijk als de schrijver in kwes­tie een enorm goed verkopend fuifnum­mer is, dan kun je hem rustig steunen. Maar een schrijver die zich een beetje bezorgd maakt over zijn situatie, kan rustig belachelijk worden gemaakt en worden weggezet als iemand die mislukt is. Tot zover de solidariteit van boekhan­delaren en lezerscommunity Hebban met schrijvers. In de porno-industrie gingen ze netter met de acteurs om, zelfs als die niet succesvol waren.

AS

Archief