Op de website van Folia stond een reactie op mijn verhaal over Hadjar Benmiloud (PC, 21-05, p.4). Ik ben, als ik het stukje samenvat, een misogyne racist die zich verschuilt achter ironie. Het stuk is alleen niet geschreven door Hadjar, maar door Timo Koren en Yannick Coenders. Typische appropriation natuurlijk van deze helper males: de Berberse etiquette schrijft immers voor dat alleen neven, achterneven en zwagers opgetrommeld mogen worden om zich ermee te bemoeien.
Kijk, dit hierboven was dus ironie. Ik zie dat, u ziet dat, Timo en Yannick niet. In mijn vorige stuk zou ik mij met vele seksistische grapjes ‘beroepen op de gouden regel van de Nederlandse literaire wereld: als je je ongemakkelijk voelt, wentel je je in ironie.’ Ze vervolgen: ‘Zo voorziet hij zijn stuk van een teflonlaagje, in de veronderstelling dat zijn Johan Derksen-achtige gebbetjes dan te ambigu zijn om kritiek op te leveren.’
De kritiek is dus dat ik een soort Johan Derksen ben, die het masker van Johan Derksen opzet. Tjonge, wat een veilige, gemakkelijke ironie waarin ik mij ‘wentel’, ik ben een wentelteefje. Lieve jongens, over welke ironie hebben jullie het? Ironie zou zijn als ik zou zeggen: ‘Seksistisch? Ik? Maar mijn bloedeigen moeder is een vrouw!’ Ik maak dan een grapje, zonder me te hebben verweerd. In mijn verhaal daarentegen ben ik helemaal niet ironisch. Ik ben niet eens aanwezig in het verhaal: er is alleen een ik-persoon. Dat je die personen niet moet verwarren, weet ik, dat weet u, Timo en Yannick niet. Zij schrijven: ‘als Lucas Arnout op een feestje is (…) wil hij het liefst alleen maar naar tieten staren. Bij zijn ballen gegrepen worden. Naar de wc. En dan dertig seconden na elkaar eruit komen. En dat dan literair uit de doeken doen, terwijl hij tegen een knallende kater vecht.’ Laten we voor het vervolg zeggen dat ik samenval met mijn hoofdpersoon. Zelfs dan zijn dit leugens. Over tieten schrijf ik slechts zeer nederig, dat ik beter naar haar twee lieve dingen kon staren dan haar lief ding te noemen. Bij mijn ballen wil ik ook niet gegrepen worden. Dat doet namelijk pijn. Zo ook in het verhaal, waar Hadjar mijn seksistische gepraat bestraft, door dus –zeer moederlijk en traditioneel, dat geef ik toe – mij hard in mijn zak te knijpen. Tegen een kater vecht ik al helemaal niet; drank komt in de hele tekst niet voor, de jeugd wordt nergens beïnvloed, ik heb zelfs niet de mogelijkheid tot drinken, omdat Hadjar dus de hele tijd in mijn ballen knijpt. En tenslotte doe ik dus niks ‘uit de doeken’, want het is fictie, fabel.
Daarenboven is het fictie waarin ik mij vanaf moment 1 kwetsbaar opstel, namelijk als lompe ploert die de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de uitgeverswereld betwijfelt met ‘welke uitgever ik ook bel, ik krijg altijd een vriendelijke receptioniste aan de lijn.’ Na nog meer van zulke overduidelijke seksismen, laat ik me schuldbewust straffen door Hadjar (de balzak) en kom tot de conclusie dat ik het feminisme moet steunen zonder het me toe te eigenen met begrip, waarna Hadjar me beloont met overigens zeer discreet beschreven seks, waarbij zij duidelijk de overhand heeft. Wanneer wij iets later uit de wc komen, laat ik haar voorgaan, het Islamitische voorschrift radicaal omdraaiend. Ten eerste: dit is geen feminisme, dit is je reinste femdom. Ten tweede: hoe is dit niet gefabuleerd? Ik bedoel: ik… LAH, die simpele Zeeuw, 23 en nog geen studie afgerond, het Grieks onmachtig, met… Hadjar Benmiloud, stem van een generatie, schildmaagd van een revolutie?
Ook de fotograp vinden ze niet leuk. Wat had ik gedaan? Ik had een afbeelding afgedrukt met een blote “feminist” (hangtieten, veel beharing) die naakt poseert op een aanrecht met de tekst ‘meisje op een feministisch platform’ (Hadjar Benmiloud heeft een feministisch platform opgericht, vandaar). Zij schrijven: ‘Zo moet Lucas Arnout gedacht hebben dat er iets nog grappiger is dan een vrouw achter het aanrecht, toen hij in zijn browsergeschiedenis een pornografische afbeelding van een vrouw op het aanrecht vond.’ Alsof het een soort woordgrap met voorzetsels was! Het ergste is: het is nog waar ook: ik héb dit uit mijn browsergeschiedenis. Ik zocht naar feministisch goedgekeurde pornosites en vond dit plaatje. Maar lieve jongens, als mijn schrijven niet pleit voor mijn feminisme, dan toch zeker mijn browsergeschiedenis wel?
Ten slotte zou ik ook nog een racist wezen. Dat haal ik althans uit de volgende opmerking: ‘En omdat hij er zelfs drie zwarte mensen had gezien, kon er van racisme ook geen sprake zijn.’ Het ontkennen van racisme waar het overduidelijk aanwezig is, is immers racisme. Met die ‘drie zwarte mensen’ doelden ze op ‘Humberto Tan, Sylvana Simons en de vriendin van Robert Vuijsje’, die mijn domme hoofdpersoon, inmiddels weer teruggekeerd tot zijn klunzerige, politiek-naïeve zelf, aan het slot van het stuk begroet met: ‘Humberto! My nigga!’ Ach, het leek mij wel een onheilspellend einde. Natuurlijk is dit ironie, maar niet het soort waarachter ik mij verschans zonder op mijn bevoorrechte positie te hoeven worden aangesproken, het is ironie die een afstand schept tussen mij en een andere mening. En trouwens: ik? Een racist? Nota bene: mijn bloedeigen dealer is een Surinamer!
LAH