Tilburg-Noord, 13 september 2019
Dag Joost,
Ik heb lang geaarzeld of ik je zou schrijven. Mijn ergernis was groot, maar mijn trots was nog een maatje groter. Nu mijn brief is ingebed in een publieke en fluweelharde context kan ik beide emoties honoreren.
Een paar maanden geleden heb je gebruik (lees: misbruik) gemaakt van je kersvers verworven positie als adjunct-hoofdredacteur, en daar heb ik een en ander over te zeggen. Waarover zo meteen meer. Eerst enkele observaties.
De afgelopen jaren heb ik je beklimming van de hiërarchische ladder geamuseerd gevolgd – je gemanicuurde handen daadkrachtig aan de stijlen geklonken, je lakleren schoenen ongeduldig op de sporten gedrukt, je met een aan de hoogtijdagen van het interbellum refererende scheiding versierde hoofd steevast omhooggericht. Je deed me enigszins denken aan Francesco Petrarca, die de Mont Ventoux moest en zou beklimmen, om de omgeving als een god te kunnen overschouwen. ‘De wandelaar boven de nevelen.’
Over de eerste sporten van de ladder, de corporale inwijdingsrituelen bij De Groene, heb ik het nodige vernomen; de archaïsche gebruiken die nogal conflicteren met de #metoo-verontwaardiging die regelmatig de kolommen van jullie blad vult – ziehier de bivalente mens in nuce. ‘De medewerkers van De Groene fungeren als communicerende vaten,’ beweerde je nog niet zo lang geleden in een interview. Ook jullie lichaamsvloeistoffen zijn met elkaar verbonden. Niets aan te doen.
Hoe dan ook, je bent bijna bij de top, nog een paar sporten. Pas je wel op dat je ambitieuze zucht naar zelfverwerkelijking niet leidt tot in arrogantie gedrenkte zelfoverschatting? Hoeveel van je schrijvende generatiegenoten heb je wel niet proberen te degraderen tot labeurende amateurs? En hoeveel van je schrijvende redactiegenoten, de communicerende vaten, heb je wel niet proberen te lauweren?
Tot zover de observaties, nu de feiten.
Samen met een collega, een vrouw die haar sporen in de literatuur ruimschoots heeft verdiend, ontwikkelde ik een ‘literair-humanistisch concept’. Dat klinkt wellicht braaf en suf, maar dat is het allerminst. Maar dat weet je natuurlijk allang, je hebt ons plan immers gelezen, dus daar hoef ik niet over uit te weiden.
Omdat we alle schrijvers die we erbij betrekken fatsoenlijk willen betalen, gingen we op zoek naar geld. Het Nederlands Letterenfonds toonde interesse, maar stelde als voorwaarde dat we een partner zochten met een groot (digitaal) bereik – het vertrouwen in de boekwinkel slinkt. Mijn collega kent je bazin persoonlijk, dus een oriënterend gesprek volgde snel. Xandra was enthousiast over onze plannen en wilde graag samenwerken.
Een paar dagen later belde mijn collega me op; ze klonk verontrust, ontstemd ook. De Groene kon niet met ons, nee: met mij in zee gaan; jij had in de redactievergadering een veto uitgesproken. (De troonswisseling is nabij.) Wat had ik in hemelsnaam gedaan dat De Groene mij in de ban deed? Van het bangputti dat ik te horen kreeg kon ik geen chocola maken. Mijn collega vroeg door en… hahaha… gevolgd door tsjonge jonge…
In 2015 voerde je een publieke polemiek met P.F. Thomése over ironie. Volgens jou was ironie een overleefde stijlvorm voor oudere generaties, voor Thomése is het ‘een gecompliceerd wapen waarmee je raak kunt schieten door heel precies net naast het doel te mikken’. Om de discussie in een royalere etage te zetten, schreef ik samen met Joris van Casteren een ironisch essay over ironie: Mag De Kracht Met Mij Zijn. We spraken af dat we er allebei een kwartier aan zouden besteden, om het speelse karakter te behouden – ons plan was gesmeed in het met (oprecht) plezier en (onoprechte) verontwaardiging opgepookte gloeivuur van onze geestdriftige liefde voor de door jou zo verfoeide stijlfiguur.
Als auteursnaam kozen we voor: Joost de Vries. Vervolgens stuurden we het essay voor publicatie naar ThePostOnline, de rechtse tegenhanger van De Groene. Bert Brussen accepteerde het in grote dankbaarheid – we legden hiermee het heimelijk verlangen naar verbroedering tussen rechts en links bloot, een mooie bijvangst.
Ik citeer enkele passages uit het essay (het staat nog altijd online), waarin we jouw Star Wars-passie naar een hoger plan tillen:
‘C-3PO, R2D2, ik zou ze kunnen duiden als Warriors Against Irony, als Symbolen Van De Rede Die Nooit Versaagt. Honderd procent betrouwbaar, roestvrijstaal – beschavingen komen, beschavingen gaan, maar C-3PO en R2D2 blijven altijd bestaan. Ik vind dat een troostrijke gedachte.’
‘Toen ik schrijver werd heb ik me voorgenomen om als een soort van protocoldroid het luchtruim van de literatuur te bewaken en te beveiligen, desnoods met piew piew, een spervuur van woorden welteverstaan, geweld is altijd verkeerd. Mag De Kracht Met Mij Zijn.’
Pas na drie dagen werden we ontmaskerd, een teken dat veel rechtse lezers je de nodige ironie toedichten. De TPO reageerde overigens sportief. Jij zweeg, jij bleef zwijgen, maar je binnenwereld implodeerde bijna. Je was blijkbaar zo diep gekwetst dat je drie jaar na dato een mede door mij bedacht prachtproject uit De Groene hebt geweerd – piew piew. Op een indirecte manier nog wel, in de hoop dat het buiten mijn gezichtsveld zou blijven.
Het is veelzeggend dat je de brandspiegel niet direct op mij hebt gericht; je verblindt liever anderen, zodat ze mij niet meer kunnen zien. Laf. Zielig. Broodroof.
Tot zover deze therapeutische exercitie, Hauptmann Von Vries. Je wordt bedankt.
Zet eens een clownsneus op, je wordt er een prettiger mens van.
Met lauwwarme groet en een fikse kneep in je kolossale bips,
A