Recensenten wijzen graag schrijvers aan als ‘de nieuwe Grunberg’. Bijvoorbeeld als er grapjes in het boek staan. Als een debuterende Vlaming een goed boek schrijft, dan is hij of zij ‘de nieuwe Louis Paul Boon’. Vooral als er een dorp voorkomt in het werk. Dat is in romans met een Vlaamse setting niet onoverkomelijk. Een schrijver die nooit door recensenten in verband is gebracht met Grunberg, en ook niet met Louis Paul Boon, is Ernest van der Kwast.
Gelukkig ziet Ernest de parallel zelf wel: ‘Ikzelf ben beïnvloed door het proza van Arnon Grunberg. In mijn eerste twee boeken ademt de sfeer van zijn vroege werk. De laconieke stijl, de absurde humor, de herhalingen, de slapstick’, schrijft hij ergens op een blog. Het stuk heet ‘Being Arnon Grunberg’. Ik moet bekennen dat ik de eerste twee boeken van Ernest van der Kwast niet heb gelezen. Wel weet ik dat hij een van die boeken schreef onder het pseudoniem Yusuf el Halal. Dat is grappig, want zo noemde mijn voetbaltrainer in de C1 onze Turkse spits ook. Mijn voetbaltrainer had geen schrijfambities. Wel maakte hij graag grapjes over zijn lul.
Na het Halalboek verscheen Stand-in, onder het pseudoniem Sieger Sloot. Sieger Sloot, acteur, mocht in alle media net doen alsof hij het boek had geschreven. Ernest zegt daar zelf het volgende over: ‘Ik vroeg me af of er niet een stap is die verder gaat dan de mystificatie, een stap die misschien lijkt op die van een personage in een tekenfilm die zijn voet plaats over de rand van een ravijn en daar blijft staan. Een onmogelijke stap. Maar toch, een stap. Met Stand-in heb ik getracht voorbij de laatste stap te komen, invulling te geven aan de onmogelijke schrede. Het is geen kopie, het is geen mystificatie. Het is een Appel die niet geschilderd is door Appel. Want dat is de onmogelijke stap voor de schrijver: de stap die hij zelf niet kan zetten, die een ander voor hem zet. Iemand anders die jouw boek schrijft is ook een vorm van identiteitsverlies, misschien zelfs de ultieme.’ Mooie woorden. Het komt er op neer dat op de achterflap een foto staat van een kale Nederlander met een ongebruikelijk lang hoofd in plaats van een Indiër die ondanks baard en snor toch een babyface weet te behouden.
Mama Tandoori is het nieuwste boek van Ernest van der Kwast. In het boek schrijft Ernest, zelf geboren in Bombay, over zijn Indiase familie. Over zijn oom Sharma die volgens de overlevering een groot Bollywoodster was, zijn tante Jasleen die het grootste atletiektalent van India was, over zijn moeder, die altijd een deegroller heeft en ook in de supermarkt weet af te dingen.
Waar het grote verschil met Grunberg ‘m in zit, is dat Grunberg nog nooit een roman van plusminus 220 bladzijden heeft geschreven. Dat is een lengte waar uitgevers gek op zijn. Vaak wordt dat aantal bladzijden al afgesproken nog voordat de auteur ook maar een hoofdstuk af heeft. 220 bladzijden lenen zich precies voor een aantal anekdotes die achter elkaar gezet zijn. Net genoeg om nauwelijks een spanningsboog nodig te hebben. Hooguit een korte moraal aan het einde om alle verhalen onder een noemer te brengen. Er is maar één schrijver geweest de afgelopen jaren die in zo weinig bladzijden een goed, anekdotisch boek heeft kunnen schrijven. Dat is Dimitri Verhulst met De helaasheid der dingen. Een schrijver wiens werk overigens verdacht veel weg heeft van dat van Louis Paul Boon.
De anekdotes die Verhulst opschrijft zijn origineel. In Mama Tandoori weet je ieder hoofdstuk wat er gaat komen: een vervelende moeder die ongeacht de locatie stennis schopt. Op het vliegveld omdat de koffers volgens haar niet te zwaar zijn, bij een hardloopwedstrijd omdat ze wil dat haar zoon wint, in de bus omdat ze geen kaartje wil kopen.
Daarbij schrijft Verhulst in unieke zinnen. Bij Ernest van der Kwast zijn tranen ‘vloedgolven van verdriet’, gelach dat ‘snijdt door de ziel van een kind’, oma’s wangen zijn ‘zacht als fluweel’. Bij de beeldspraak gaat het structureel mis: ‘Het gordijn had zich geopend, de sluier van rook. Maar misschien is dit te veel beeldspraak.’ Nu had dat niet te veel beeldspraak hoeven zijn, ware het niet dat hij het tien bladzijden eerder (blz.93) schrijft: ‘Ook nu ervaar ik dezelfde betoverende aantrekkingskracht en wil ik achter dit rookgordijn kijken’. En verderop in de roman (blz.187): ‘Mijn herinneringen aan mijn laatste bezoek aan India behelzen niet veel meer dan rookwolken.’
Aan het eind van de roman reist Ernest naar zijn geboorteland. Daar ontmoet hij zijn tante, die een uitvergroting is van zijn eigen moeder. In het laatste hoofdstuk heeft hij zelf een kind. Precies zoals ook gebeurt in De helaasheid der dingen. Daar keert Verhulst met zijn kind terug naar zijn geboortedorp. Ernests kind kijkt in de laatste paar regels door de kier van de brievenbus. Aan de andere kant staat zijn oma, Ernests Mama Tandoori, die volgens hem ‘een zus had kunnen zijn van de moeder van de Vlaamse schrijver Dimitri Verhulst.’
Die moeder van Ernest kwam op de boekpresentatie met een deegroller het podium op stormen. Ook zat ze naast Ernest bij De Wereld Draait Door. Ze speelt gewillig de sidekick, de marketingtool waarmee Mama Tandoori een succes moet worden. Het boek heeft in zijn eentje niet de kracht om goed te verkopen. Daarvoor zijn anderen nodig. Een verhaalstructuur die gejat is van Verhulst, een moeder die de aandacht af moet leiden.
Weer is het Ernest van der Kwast niet gelukt om op eigen kracht een boek op de markt te brengen. Ook dat is een vorm van identiteitsverlies. Misschien zelfs de ultieme.