Elke avond mag mijn oma kiezen. Ze eet apart van de groep met een echt mes en een echte vork, of ze schuift met plastic bestek aan bij de anderen. Na een reeks gewelddadige incidenten met medebewoners konden de verzorgers niet anders. De kinderen van de slachtoffers hadden het in een brief namens hun ouders geëist.
Ik heb de brief gezien, hij was zonder ironie ondertekend met ‘De Slachtoffers’. Het personeel had nog voorgesteld om iedereen met plastic bestek te laten eten, maar daar wilde de Stichting voor Slachtoffers van Mevrouw Hogeling niet aan. Omdat er één bewoner was met een agressieprobleem, moest de rest zich aanpassen? Geen sprake van.
Bij de brief zaten foto’s van de verwondingen die ze zou hebben aangericht. Forse blauwe plekken op armen, benen, bij één man zelfs net onder het oog. Maar wat zegt dat op die leeftijd? Hun huid is zo dun geworden dat je het bloed door hun aderen ziet stromen. Als ze hoesten kan hun aorta knappen. Die dingen gebeuren.
Voor mijn oma maakt het allemaal weinig uit. Ze maakt elke dag de keuze alsof ze die voor het eerst maakt. De verzorgers zijn er handig mee, ze weten het zo te spelen dat het dilemma een extra service lijkt. Wilt u de jus erop of ernaast? Wilt u straks chocoladevla, vanillevla of door elkaar? Wilt u met de groep eten met het groene bestek of liever even lekker alleen met het zilveren bestek? Meestal eet ze met zilver.
Vandaag kan het niet op, ze eet met zilver én met de groep. Ik fungeer als een soort blauwhelm tussen haar en de huisgenoten. We eten draadjesvlees met doperwtjes, krieltjes en appelmoes. ‘Goor’, zegt ze terwijl ze op hoog tempo het vlees naar binnen schuift. Als het vlees bijna op is, begint ze te schreeuwen: ‘Mevrouw, ik moet dit niet. Het lijkt wel stront! Gadverdamme! Neeee, ik wil dit niet! Haal het bij me weg! Heeeeelp!’
Het gebeurt vaker, haar kinderen schamen zich ervoor. Ik niet, ik ben altijd trots geweest op mijn lompe oma. Mijn beschermde leventje in een klein dorp had weinig ruigs, maar mijn vader, haar zoon, komt tenminste uit een echt arbeidersnest. Waar je met z’n allen uit één pan at en waar de kinderen én de vader werden geslagen door moeder. Haar gescheld, haar handel in konijnenbont – de kelder onder het huis stond vol met veel te kleine hokken – de wietplantages op zolder, de burenruzies, de veroordelingen voor winkeldiefstal: het is ook een beetje míj́n afkomst. Het geeft me karakter, terwijl ik er niet voor heb hoeven lijden.
Als je haar gejengel geen aandacht geeft, stopt ze vanzelf weer en eet ze haar bord leeg. Ik pak mijn telefoon en maak een selfie met haar. Ze lacht als een puber die op de schoolfoto moet. ‘Flikker toch op met dat ding.’ Ik maak er een instagramstory van: ‘Wij tegen de rest! #mattiesforlife #nietaltelangmeerdus’.
Ik proef dat het bejaardenvoedsel niet veel slechter is dan de magnetronmaaltijden die ik zelf vaak eet, en zie dat een van de vrouwen aan tafel me strak aankijkt. Ze trilt. Misschien is ze boos, heeft ze het koud, zit haar luier vol of trilt ze altijd.
– ‘Ik zie het wel, jongen.’
– ‘Wat ziet u wel, mevrouw?’
– ‘Jij bent er eentje, ik zie het wel.’
– ‘Ja, ik ben er eentje’, zeg ik vrolijk.
– ‘Een rat ben je.’
– ‘Nou, nou, dat hoeft ook weer niet mevrouw.’
– ‘Jij bent een jood! Een jood ben je.’
Nog voor ik kan reageren voel ik een klodder lauwwarme drab op mijn nek landen. Mijn oma begint te lachen. ’Sorry jongen. Ach sorry, kom hier.’ Met een vies servetje smeert ze de appelmoes uit over mijn nek. Ze stopt haar halfslachtige schoonmaakklus als de nazipensionado weer begint te praten:
– ‘Wat doe jij hier, jij hoort hier niet! Jood!’
– ‘Ze hadden jou moeten vergassen, kankerwijf’, snauwt mijn oma. Dat is het aardige van haar dementie, ze leeft heerlijk in het moment. Bij vlagen kan ze behoorlijk ad rem uit de hoek komen.
Ik probeer de boel te sussen. ‘Dames, dames, ik ben helemaal niet joods en er gaat hier dus ook helemaal niemand worden vergast, oké?’
De vrouw lijkt gerustgesteld en eet verder.
– ‘Nou, dát was weer gezellig, of niet? Mevrouw Hogeling, wat hadden we nou afgesproken?’, zegt een vrouw van achterin de 50 die met botox lijkt te willen voorkomen hier zelf ooit te moeten wonen.
– ‘Wat krijgen we nou?’, zeg ik. ‘Zij maakt mij uit voor vuile rat en vuile jood, en dan hebben wij het gedaan?’
– ‘Meneer Hogeling, er wordt hier wel meer gezegd, maar er is er maar eentje die met eten loopt te smijten.’
Ik heb wel eens gehoord dat je iemand het beste kunt overtuigen door gewoon je mond te houden. Bij mij werkt het in elk geval. ‘Maar u heeft gelijk, sorry’, zeg ik. ‘Oma, we gaan niet meer met dingen gooien, goed?’ Mijn oma zet het kinderstemmetje op dat haar kinderen zo haten. Niemand weet waarom ze het doet, maar het is erg manipulatief. ‘Oké meneertje koekepeertje.’ Ze kijkt even naar het slagveld op haar bord, alweer vergeten dat ze het zelf heeft aangericht.
– ‘Wie ben jij?’, vraagt ze, nog steeds op het kindertoontje.
– ‘Ik ben Thomas’, zeg ik. ‘De zoon van Joop!’
Ze kijkt me glazig aan, dan lacht ze. ‘Ach, wat gezellig. Ik heb thuis ook een Ongelovige Thomas en een Joop de Doop. Maar die zijn nog maar klein.’
Je kunt veel van haar zeggen, maar niet dat ze niet bijbelvast is.
Thomas Hogeling