Grijp ik er een gemiddelde krant bij, zeg NRC Weekend, dan constateer ik dat het daarin vaak over allerlei kwesties gaat die met het belang van lezen te maken hebben. In de genoemde krant werd op 10 november 2018 in de kop boven de column van Harald Merckelbach, hoogleraar rechtspsychologie aan de Universiteit van Maastricht, de volgende vraag gesteld: ‘Waarom zou je überhaupt boeken lezen?’ Die vraag wordt in het stuk zelf herhaald, en daarachter staat: ‘Grofweg is 70% van wat je leest binnen een dag al niet meer uit het geheugen oproepbaar.’ Want je ‘stuit al snel op al die problemen – vervaging, verval, interferentie – waarover geheugenpsychologen praten zodra ze het over het moeras van de vergetelheid hebben’.
Je leest een boek, maar wat je hebt gelezen ben je ook weer snel voor het grootste deel kwijt. Dat moeras van de vergetelheid is trouwens een sterk beeld – ik zie dat heel erg voor me – ik heb even het gevoel dat ik in een fantasyroman ben beland.
Toch doe je het allemaal niet voor niets, lezen. Merckelbach somt de voordelen overzichtelijk op. Lezen verbetert je taalvaardigheid. Lezen, en dan vooral van literaire fictie (romans, verhalenbundels) ‘bevordert het vermogen om je op het standpunt van anderen te stellen’. Merckelbach lijkt hier ook even van te schrikken, want hij laat er meteen op volgen: ‘Dat is althans wat Amerikaanse, maar ook Nederlandse wetenschappers vonden’. (Ik heb nog een tijd over dat ‘maar ook Nederlandse wetenschappers’ zitten nadenken. Maakt dat de zaak sterker of juist zwakker?) Lezen stelt je in staat om gepaste afstand te houden van de waan van de dag. Lees je Tolstoj, dan raak je minder snel van slag als er ergens ‘in het geding’ staat; je weet gewoon wat de schrijver met die drie woorden bedoelt; je valt niet van je stoel (of uit bed, zie verderop) van verbazing. De slotzin van Merckelbachs column is prachtig. Hier komt die, het woordje ‘ze’ verwijst naar studenten die Tolstoj hebben gelezen: ‘Misschien nog belangrijker, ze weten wat het betekent als iemand de oren spitst als een oud garnizoenspaard dat de signaaltrompet ten aanval hoort blazen, ofschoon ze zoiets nooit met eigen ogen zagen.’ Ik vind alles hier fraai aan. Ik stel me er direct concreet de praktische bruikbaarheid en situatie bij voor waarin dat gebeurt.
Merckelbach legt allerlei linken tussen lezen en de maatschappelijke bruikbaarheid ervan. Dat doen leesbevorderaars altijd. Dat is nog eens iets anders dan wat Mikita Brottman schrijft in The Solitary Vice. Zij vergelijkt lezen met masturberen. Ze stelt dat je beide activiteiten meestal alleen doet, privé, vaak ’s avonds in bed (ik zei het!), voordat je in slaap valt. Je kunt het het beste doen als je niet met iets anders bezig bent, want het eist je volledige aandacht op. Je moet het niet overhaast doen, en je hebt er fantasie en een zeker voorstellingsvermogen voor nodig – die twee dingen zijn niet per se precies hetzelfde. Beide activiteiten (lezen en masturberen, en dan niet tegelijkertijd geloof ik) kunnen zó opwindend zijn dat mensen er verslaafd aan raken en, zoals dat met verslavingen het geval is, je er ook weer moeilijk van kunt afkicken. Begin je er eenmaal aan, dan is het iets wat je, voordat je er erg in hebt, je hele leven doet. Vaak krijg je er voor het eerst op school over te horen. Beide activiteiten worden aangemoedigd door eenzaamheid, in het bijzonder als je vroeg naar bed wordt gestuurd. Tegenwoordig wordt er wel anders tegen masturbatie aangekeken dan vroeger. Masturbatie wordt niet meer als levensbedreigend beschouwd. Het is een manier om je eigen lichaam en verlangens te leren kennen; spanningen kun je weg masturberen. Je kunt in een heel andere wereld belanden; de ‘echte’ wereld kun je een tijdje vergeten.
Masturberen en lezen (en in het verlengde daarvan ook schrijven) kunnen als gesloten systemen worden opgevat. Is het erg dat het gesloten systemen zijn? Is het erg dat masturberen, lezen en schrijven vormen van escapisme zijn en dat je je van de werkelijkheid vandaan een traject droomt ergens anders naartoe? Is er een weg terug? Is er een weg terug naar het leven zelf?
Merckelbach noemt onderzoek – nu ja, hij verwijst er zo’n beetje vaag naar – dat zou aantonen dat lezers beter in staat zijn andermans emoties te herkennen dan niet-lezers. Het heeft zelfs onmiddellijk effect als je voordat je met iemand gaat praten eerst een roman leest in plaats van iets anders: ‘Degenen die even daarvoor literaire fictie hadden gelezen deden dat [het herkennen van andermans emoties] beter dan degenen die zich over non-fictie hadden gebogen.’
Ik weet het niet. Is het woord ‘autisme’ al gevallen? In een inleiding bij een boek met vertaalde teksten van Roland Barthes lees ik dat schrijven vanuit het autisme van de eigen verbeelding het produceren van iets is wat anderen doet lezen, denken en terugschrijven: ‘Schrijven doet het individu als het ware uit zichzelf treden en in contact treden met een gemeenschap van anderen.’ Dat is te vergelijken met modern masturberen: door te schrijven vanuit een autistische grondhouding leer je jezelf beter kennen en daar krijg je positieve reacties op van anderen. Zo klauter je omhoog uit het moeras van de vergetelheid en maak je vrienden. Je schrijft of leest boeken niet om daar zomaar van te genieten, maar om je kennissenkring te vergroten. Voor je het weet meld je je aan bij een leesclub. Fijn! Dat wil zeggen, ik aarzel nog even.
AS