Als ik me even niet zo goed voel, pak ik één van de boeken van Martijn Neggers van de plank en lees een alinea of twee. Daarna gaat het wel weer.
Martijn Neggers schreef tot nu toe drie romans en dat was voor niemand echt leuk. Voor uitgeverij en boekhandel niet, voor de lezer niet en voor Martijn Neggers zelf ook niet. De meeste mensen zouden denken: ‘Drie maal is scheepsrecht.’ Zo niet Martijn Neggers. Hij kondigde onlangs op Twitter – waar hij een sinistere aanwezigheid is, een kruising tussen een taalnazi en der tolle Onkel – zijn vierde roman aan. En hoe!
Nou, met een foto van ‘De Neg’ (huuh) in de tuin bij Nijgh & Van Ditmar / Singel Uitgevers. In de verte zie je een medewerker zitten, die beschaamd wegkijkt. Voor Neggers ligt het te tekenen contract, naast hem staat een onfatsoenlijk volgeschonken glas champagne. Of cava, denk ik; want om voor een nieuw, ooit eens te verschijnen boek van Neggers een fles echte champagne te ontkurken, is zonde.
De auteur draagt een zwart ondershirt van, ik vermoed, de Primark. Hij heeft zijn bolletje eens lekker fris geschoren, net als zijn baardje. En hij lacht. Hij lacht op een manier die zegt: ‘Jullie zijn er wéér ingestonken.’
Dat zijn ze, bij Nijgh.
Waar zijn vorige boeken nog dat poging-tot-prille hadden, een ontluikend auteurschap dat zich langzaam ontvouwt in drie matige romans, wordt het vanaf nu menens. Nóg een matig boek, daar komt hij alleen mee weg bij zijn leerlingen: Neggers is leraar Nederlands, het droevigste beroep ter wereld. Die kinderen kun je misschien nog tien jaar wijsmaken dat meneer Neggers een schrijver is, recensenten, kopers en lezers pikken van alles, maar niet altijd alles.
Via bevriende relaties bij Nijgh kreeg PC een voorproefje van de roman in handen. Ik citeer:
‘Het verhaal gaat dat het begon met drie mannen – drie mannen die het beu waren. Die zich niet meer herkenden in het Nederland waarin ze opgegroeid waren: een land vol verdraagzaamheid, een land vol nuchterheid. Een land waar je je vader Piet noemde, en waar je fiets de gracht in werd gesmeten en dat we daar met zijn allen gewoon om konden lachen.’
Na lezing van deze zinnen voelde ik een diep medelijden met de eindredactie van Nijgh.
Waarschijnlijk ging het de vorige drie keren zo: De Neg gooide 60.000 warrige woorden over de schutting en daar maakte een onderbetaalde student aan een of andere hogeschoolopleiding een in de verte op een roman lijkende tekst van. Of die roman ooit bekeken is door Neggers weet niemand; die is ondertussen weer een groep Brabantse leerlingen aan het hersenspoelen.
Stel je dat toch eens voor, dat je Neggers als leraar Nederlands hebt, dat je een beetje gevoelig bent en dat je van literatuur houdt – en dan duwt hij je één van zijn romans in handen, ‘lees dat eens’, en je durft geen nee te zeggen.
Door naar het voorproefje! Het verhaal begint met drie mannen die het beu waren. Blijkbaar zijn ze het niet meer beu. Vreemd. Het nog vreemdere komt meteen erna: ze herkennen zich niet meer in het Nederland waarin ze zijn opgegroeid. Een boeiende verschuiving. Meestal herkennen mannen zich vooral in het Nederland waarin ze zijn opgegroeid en is het huidige Nederland ze een gruwel. Deze drie doerakken zien het anders.
Waarom het er drie zijn? Dat weet ik niet. Ik denk dat Neggers de ploeg van zijn krukkige stijl nog net recht kan houden als hij drie personages moet uitwerken. Bij meer gaat hij scheef, of nog schever.
Wanneer we precies met zijn allen stonden te lachen om fietsen die in de gracht werden gegooid, weet ik niet. Die tijd heb ik nooit meegemaakt. Dat zoekt de werkstudent bij Nijgh te zijner tijd uit.
‘Jozef, Frans en Tito, heetten ze. Jozef van Laarschot, Frans de Bont en Tito Zorgdragers: drie mannen uit Amsterdam. Eerlijk is eerlijk, geen van de drie mannen kwam écht uit Amsterdam. Als je hen er indertijd naar zou vragen, wat niemand deed, maar soit, dan hadden ze wat met hun hoofd geschud en iets gezegd in de richting van ‘onder de rook van Amsterdam’. In werkelijkheid kwam Jozef uit Purmerend, Frans uit Amstelveen en Tito uit de buurt van Apeldoorn.’
Drie mannen uit Amsterdam die de tijd waarin ze opgroeiden met walging bezien. Bert Wagendorp meets Pieter Waterdrinker, in de stijl van Tante Betje. Dát is wat Martijn Neggers biedt. Jammer dat Drie mannen in een boot is vergeven, en dat er geen boot in de roman voorkomt, anders had deze vierde worp zo kunnen heten. Nu wordt het waarschijnlijk Drie mannen door Martijn Neggers vermoord. Al is dat aan de postmodernistische kant.
In de rest van de roman zien we hoe deze drie mannen, die ondanks hun Amsterdamse ‘afkomst’ verrassend Brabantse trekjes vertonen, allerlei dingen meemaken. Ze doorstaan een zekere ontwikkeling, in sullige scènes, geschraagd door krukkige dialogen. Vooral die dialogen zijn niet te doen, daarom valt Neggers goed bij leesclublezeressen.
Er zijn gastrollen voor wél beroemde Brabanders (al weet niemand waarom) als Frank Lammers, Theo Maassen en eh… Mijn opa zei het, en korter: ‘Brabanders zijn ook mensen… maar ándere mensen.’
De rest van Nederland moet nog even wachten op de nieuwe Neggers. Ik heb de helft gelezen en ben knock-out. Ik herken de kenmerken van het oeuvre van de niet zo stijlgevoelige monkelaar (dat was al drie boeken middelmatig), maar ik hoop niet, ooit, wakker te worden in een land waar Neggers vijf romans heeft geschreven. Dan dooft het spreekwoordelijke licht.
CB
Drie mannen door Martijn Neggers vermoord. Martijn Neggers, Nijgh & Van Ditmar, 2025, 240 blz., € 25,11