Pas als ik een columnist heb horen klagen over de aangebroken komkommertijd, weet ik dat de zomervakantie is begonnen. Al mijn eigen beslommeringen vallen in het niet bij de worsteling van een schrijver die zo erg om een onderwerp verlegen heeft gezeten dat ’ie, met de bijbehorende omwegen en plichtmatige excuses, zijn eigen onderwerploosheid tot onderwerp heeft genomen. Dit jaar was het 8 juli zo ver: tevreden kon ik mijn laptop dichtklappen en achteroverleunen, nadat ik Arthur van Amerongens column ‘Wat zalig, die komkommertijd! Zelfs Sylvana is op vakantie’ op de website van HP/De Tijd uit had.
Niet dat dit startschot van mijn zomervakantie zelf een ontspannen read was: ‘Alle inkthoeren, schrijvende apen, persmuskieten, gemankeerde Kuifjes en ander journaille van de mainstreammedia (MSM) zitten met hun slecht opgedroogde levenspartners en jengelend kroost op de camping bij Renesse’ liet Arthur zijn lezers weten, en verder schreef hij over ‘venerische baardhipsters met knotjes en ranzige juffrouwen met aarsgeweien en schroeven door hun neus en/of clit’.
Ach, dacht ik, het is eindelijk zomer. Ik heb niets beters te doen, en misschien is er zelfs niets beters te doen, dan te proberen Arthur van Amerongen te begrijpen. Me in te leven in de mens achter het masker van Don Arturito. Ik kan me bijvoorbeeld levendig voorstellen dat hij zenuwachtig wordt van hipsters: hij is tenslotte de schrijver van Brussel Eurabia, de man die Molenbeek al kende before it was cool. Bovendien ben ik ook wel eens tijdens een versierpoging afgetroefd door een Australische slow juicer die really into travelling was. Wee hen met haver-avocado-smoothies bij hun ontbijt, maar niets om over te praten! – de kalme vijver van hun tevredenheid als een spiegel waar je eigen miskendheid veel te fel op weerkaatst. Arthur van Amerongen, de dolende ziel, heeft zichzelf de moeilijke taak toebedeeld Komrijs provocerende toon te vinden, maar klinkt vooral gefrustreerd. Dat kan ik me best voorstellen als je jezelf zo weinig rust gunt als Arthur, die ‘zodra de 9 in de klok zit’ al begint ‘ijskoude vinho verde te slobberen’. Dat soort bekentenissen maakt slechts in twee kringen indruk: de kring van de stoere types zoals Arthur zelf, en de praatkring van de Anonieme Alcoholisten. Neem toch een dag vrijaf, Boze Blanke Hardwerkende Man Van Middelbare Leeftijd (dit is zijn eigen titulatuur)- ontspan toch eens, dacht ik. Het is vakantie.
Lang heb ik niet kunnen genieten van dit vakantiegevoel: nog geen week na Arthurs komkommercolumn werden op een boulevard in Nice 86 mensen doodgereden. De jihad had Arthur zien aankomen, maar die vrachtwagen niet. Wel had hij er een dag later een column over, die hij vanzelfsprekend trillend van woede geschreven had. Arthur was weer boos. En wel op de vreselijke, demoniserende, ontmenselijkende schurk die het in zijn vergiftigde serpentenkop had gehaald de hashtag ‘#PrayForNice’ te beginnen: ‘Die imbeciel zag op Twitter de eerste berichten over de aanslag en dacht: godverdomme, ik ga meteen bidden voor Nice.’Arthur vroeg zich af: ‘Maar voor wie bidden dan? Voor de slachtoffers? Voor de nabestaanden? Voor de dader, want die arme drommel is immers ook een slachtoffer. Bidden voor de stad Nice?’ Later deze zomer zat Beatrice de Graaf aan tafel bij Matthijs van Nieuwkerk, en probeerde hem uit te leggen waarom je zou bidden. Hij zei: ‘Je kan wel naar de kerk gaan, maar als er dan een bom afgaat in het warenhuis waar jij net winkelt, heb je er toch weinig aan gehad.’ Je zou bijna denken dat Matthijs het er extra dik bovenop legt, met die kerk en dat warenhuis. Dan weet de goede verstaander tenminste dat Mathijs eigenlijk zijn portie Houellebecq wel achter de kiezen en tussen de oren heeft, en dit echt alleen zegt zodat Beatrice het de kijkers thuis nog eens uit kan leggen. Inderdaad, als God voor jou een instantie moet zijn met een Niet-Goed-Geld-Terug-beleid, dan had je beter in dat warenhuis kunnen blijven waar je net nog aan het winkelen was.
En jou, Arthur, laat me je eerst geruststellen: er bestaan geen domme vragen. Wel bestaan er vragen die van een veel grotere geestelijke armoe en nood getuigen dan de steller van de vraag zich bewust is. Ooit vroeg iemand mij bijvoorbeeld: ‘De clitoris zit toch onderaan de vagina?’ Ik wist niet wat ik moest antwoorden. Nog schrijnender is jouw vraag ‘Maar voor wie bidden dan?’ Vanwaar toch al die gebeden, vanwaar al die minuten stilte ‘voor’ een ramp? Laat me je helpen: bidden voor iets doe je, als je een beetje bijgelovig bent, misschien voor je God, maar in elk geval voor jezelf. Een beetje hulp en kracht vragen. Of: een beetje tappen uit De Grote Bron, misschien dat dat je aanspreekt. Jij zegt dat daar een ‘gebroken-geweertje-defaitisme vanuit gaat’. Niemand beweert dat bidden en een binnenlandse veiligheidsdienst elkaar uitsluiten. Jezus zegt dat ‘kracht zich pas ten volle uit in zwakheid’. Jij mag bepalen wie er gelijk heeft. Wees eens nederig, Arthur. Ik bid voor je.
DM