Geen kunstvorm die de mensheid heeft bedacht wordt niet ook in België beoefend. Belgen schreven grote romans en zongen het levenslied. Al lang voordat het postmodernisme aansloeg in de architectuur had de belabberde ruimtelijke ordening in Belgische steden resultaten geboekt waar Rem Koolhaas alleen jaloers op kan zijn. Ook aforismen worden niet slechts geschreven door Britse dandy’s of Franse filosofen. Zo was het de Vlaamse Karel Jonckheere die het genre omschreef als de ‘kortste bewering die aan het langste eind wil trekken.’ Als er één Belg is die dat tegenwoordig laat zien, is het Rik Torfs.
Tot enkele jaren geleden was Torfs, hoogleraar kerkelijk recht, rector van de Katholieke Universiteit Leuven. Na verkiezingen onder personeel en studenten werd hij in 2013, door een meerderheid te behalen bij die tweede groep, verkozen. Ik begrijp niet dat daar door minder democratisch aan de macht gekomen universiteitsbestuurders nauwelijks gebruik van is gemaakt. Niet alleen omdat Torfs eruitziet als een morsige priester. Het beste argument tegen democratisering van het hoger onderwijs is vijf minuten aforismen van Rik Torfs te lezen.
Torfs’ leven is één lange poging zoveel mogelijk citeerbare uitspraken te doen. Zo nu en dan schrijft hij ook langere teksten, maar het liefst overstelpt hij het internet met puntige spreuken. Waarschijnlijk houdt hij niet op totdat hij voor elke denkbare halfbakken scriptie een motto heeft geleverd; voor iedere mogelijke rouwkaart of bruiloftsuitnodiging prêt-à-citer content heeft gecreëerd.
Al Torfs’ aforismen catalogiseren is een vrijwel onmogelijke taak. Toch zou ik ze, grofweg, in drie categorieën in willen delen. Allereerst zijn er de simpele soundbites. Dat zijn slagzinnen als ‘Radijsjes en bloemkolen in dezelfde dipsaus. Komt dat ooit goed?’ Binnen deze groep is er de subcategorie van banaliteiten die zich onderscheiden door hun onvervalste Vlaamsheid. Daarbinnen vallen bijvoorbeeld het wegdromen in de pauze tijdens een concert van de fanfare – ‘prachtig moment waarop schijnbaar niets gebeurt’ – of formulaire sportjournalistiek: ‘De winnaar van de Ronde van Vlaanderen is elk jaar weer het prachtige landschap.’
Naast deze spielerei zijn er Torfs’ meer prangend en politiek bedoelde wijsheden. Die krijgen het eveneens vaak voor elkaar een gemeenplaats uit te spreken, en zijn daarnaast meestal ook nog eens aantoonbaar onwaar. De volgende, bijvoorbeeld: ‘Wat waarheid is, heeft geen geweld nodig. Wie een aanslag pleegt, bewijst zijn eigen ongelijk.’
Oscar Wilde, die al even citaatgeil was als Rik Torfs, schreef ooit iets vergelijkbaars: ‘Iets is niet per se waar omdat iemand is gestorven om het te realiseren.’ Ook een open deur, maar in ieder geval wel juist. Torfs, die graag de indruk probeert te wekken over diepe bronnen van onvermoede nuance te beschikken, wil hier stiekem toch stelliger zijn dan Wilde. Zo wordt hij meteen door een ellenlange geschiedenis van gerechtvaardigd geweld tegengesproken.
Een goed aforisme werkt hetzelfde als een goede beschuldiging van seksueel wangedrag: het hoeft niet onweerlegbaar te zijn, maar moet wel zo overkomen. Rik Torfs doet het tegenovergestelde. Wanneer Torfs claimt dat wie een aanslag pleegt zijn eigen ongelijk bewijst, doet dat mij het zelfmoordterrorisme van Jan van Speijk – die overigens ook heel spitsvondig kon zijn – alleen maar meer waarderen. Als zijn landgenoten enigszins op Torfs lijken zou ik ook liever de lucht in gaan dan een infame Brabander worden.
Niet alleen van geweld heeft Torfs een afkeer. Iedere vorm van emotionele betrokkenheid gaat hem in feite te ver: ‘Hoe kun je in een discussie gelijk hebben en toch boos worden? Is het dan zo erg om gelijk te hebben?’ Wie mijn beledigingen aan Torfs’ adres als woede wil interpreteren ziet dat hij ook hier weer onzin uitkraamt. Overigens zou ook Torfs daar, als hij zijn eigen beknopte bullen volgt, geen problemen mee moeten hebben: ‘Cynisme is zoals een pakje sigaretten. Wie eraan verslaafd is, moet je het gunnen.’
Die opmerking leidt me naar de derde categorie; de meest filosofische. Een onoplettende lezer zou in de uitspraken die tot deze soort behoren per ongeluk iets gevats of diepzinnigs kunnen menen te herkennen. In deze laatste groep benadert Torfs de vorm van het sterke citaat namelijk het dichtst. Het is helaas de inhoud die achterblijft. Veel pakkende aforismen klinken paradoxaal. Veel achterlijke prietpraat ook. De grens tussen vaagheden en intelligente observaties is alleen helemaal niet zo ondefinieerbaar als sommige onbenullen denken. Tussen de twee ligt een uitgestrekt niemandsland, en Rik Torfs weet het nooit over te steken. Ter illustratie de volgende uitspraak: ‘Het is nooit te laat. Anders konden we dat niet meer zeggen.’
Eigenlijk zou ik niet eens voorbeelden op willen noemen van de oneindige scenario’s die dit statement absurd maken. Terwijl u het las moet u er zelf al drie of vier bedacht hebben. Om toch snel een rijtje af te werken: het is al ongeveer vijfhonderd jaar lang behoorlijk te laat om de Reformatie te voorkomen, al zo’n honderdvijf jaar om de moord op Franz Ferdinand te verijdelen, en al zes jaar om het imago van de Leuvense universiteit te redden. Of ik dat kan zeggen of niet is daarbij van weinig belang.
Het enige nut van deze uitspraak lijkt dan ook de mogelijkheid tot flauwe grappen die hij Torfs’ studenten biedt na het verstrijken van een deadline. Daar houd ik het voor nu bij. Ik sluit graag af, want zo hoort dat, door een groot denker te citeren: ‘Schrijven is verslaving. Zelfs als je niets te melden hebt, ga je eindeloos verder op het ritme van dansende letters.’ Niks tegen in te brengen, Rik.
BN