De Volkskrant: vier sterren. NRC Handelsblad: vier sterren. Rotten tomatoes: 92%. Wie de recensies gelooft, kan zomaar in de verleiding komen om op een druilerige zondagmiddag naar de plaatselijke bioscoop af te reizen om daar Avatar: the way of water te zien. Mijn advies: doe het niet.


In deze film volgen we het gezin van de na’vi Jake Sully op de planeet Pandora. Een wat alledaagse naam voor een buitenaards wezen, zeker, maar in het eerste deel van de franchise was hij nog een mens. Jake en zijn gezinnetje worden opgejaagd door een stel gemene mariniers, en besluiten asiel te zoeken bij een andere groep na’vi die in zee leven. Daar maken ze kennis met telepathische walvissen, vliegende krokodillen en roggen die op je rug klimmen zodat je onder water kan ademen. Handig, want van die mariniers zijn ze natuurlijk nog lang niet af. Klinkt stompzinnig? Dat komt omdat het ook zo is.

Maar het ergste aan dit pappige bord niks is niet eens de manier waarop roggen worden neergezet. Het is de esoterisch wauwelende voice-over, die wijsheden debiteert als: “The sea gives and the sea takes” (joh). “Our hearts beat in the womb of the world” (gadverdamme). En: “the way of the water has no beginning and no end” (waarvan akte). Elke keer dat de voice-over aan het woord is, krijg je het gevoel dat Paolo Coelho het omroepsysteem van het Dolfinarium heeft overgenomen en de deur heeft gebarricadeerd.

De vraag is: wat bezielde James Cameron om deze film te maken? Liefdeloze blockbusters zijn van alle tijden, maar dit is geen liefdeloze blockbuster. Cameron werkte meer dan tien jaar lang aan de film, sleutelde eindeloos aan het script, liet zijn acteurs voor de onderwaterscènes meer dan vijf minuten hun adem inhouden. Dit is zijn levenswerk. Misschien is James Cameron nog het best te vergelijken met de vrouw die afgelopen zomer in Zandvoort op de rug van een gestrande dolfijn klom. Ik twijfel niet aan hun oprechte passie voor het zeeleven, maar misschien was dit niet de beste manier om het te uiten.

Nog onbegrijpelijker dan het bestaan van deze film, is de ontvangst. Het gemak waarmee recensenten vorm boven inhoud stellen. Want ja: het ziet er inderdaad fantastisch uit allemaal, als je van zeewier houdt. Maar is dat werkelijk reden genoeg om een film te prijzen die met 3 uur en 12 minuten aanvoelt als een gistend potviskarkas dat maar niet wil ontploffen? Met personages platter dan een sliptong met boulimia, en dooddoeners die als rotte tampons door het scenario dobberen? Nee, hè. Een glas diarree met een parasolletje erin is nog geen cocktail, hoe feestelijk het er ook uitziet.

Avatar: the way of water is geen film. Het is een gimmick. Het is een ijsje met frikandellensmaak, een pizza met een knakworst in de rand. Je keurt het af, je weet dat je spijt gaat krijgen, maar toch: er komt een moment dat de nieuwsgierigheid het wint van het verstand, en je jezelf een half uur later knielend voor het porselein terugvindt, jezelf vervloekend om dat ene moment van zwakte. Exact dat moment heeft Avatar: the way of water al meer dan twee miljard dollar opgeleverd. Een derde, vierde en vijfde deel zijn inmiddels aangekondigd. We hebben dit aan onszelf te danken.

De boodschap van Avatar: the way of water is – naast belegen – ook uitgesproken milieubewust. Blauwe mannetjes die in harmonie met de natuur leven: goed. Boze meneren die met harpoenen op telepathische walvissen schieten: slecht. Het lef om deze monumentale verspilling van talent, geld en middelen te verkopen als een ecologisch pamflet is van een schaamteloosheid waarvan de volledige dimensie met nog geen honderd 3D-brilletjes te doorgronden is.

Wat dat betreft is Cameron er toch maar mooi in geslaagd om de oceaan treffend in beeld te brengen. God, wat een leegte.


StB

Archief