Hoe lang nog, De Revisor, zullen jullie ons geduld op de proef stellen? Dat is een retorische vraag, mijn geduld is helemaal op. De strohalm die de rug van deze onvruchtbare kameel deed doorbuigen was een vers. Eén klein dichtregeltje uit de bundel Dobberen van Sophia Blyden: ‘we hadden je nog gewaarschuwd – don’t girlboss too close to the sun – / je luisterde niet’. (Technisch gezien zijn het twee verzen, soit.) Een versregel zo buitengewoon slecht dat ik snoevend en snuivend, razend, koortsig, spastisch, schuimbekkend en buiten zinnen doorbladerde naar het dankwoord. Wie waren er verantwoordelijk voor dit bovengedreven vissenkarkas? De mensen van uitgeverij Querido, zeker, maar een bedrijf is niet een abstracte eenheid. Het bestaat uit mensen, mensen van vlees en bloed, mensen met namen. En natuurlijk zag ik de namen die ik al verwachtte te zien: Joost Oomen. Yentl van Stokkum. Josje Kraamer. Mensen uit de De Revisor-kliek, kortom.
Als ik zou stellen dat De Revisor een kanker onder de Nederlandse literaire tijdschriften is, doet dat kanker nog tekort. Kanker leeft. De Revisor is een necrotische, onbewogen en lethargische kracht die desondanks zich heeft verspreid tot in alle poriën van de korstige huid van de Spui-bewoners en aanverwante leprozen. De Revisor is een nefarische kracht waar niet genoeg mensen zich tegen verweren of boos om maken, vooral omdat zij in slaap gesust zijn door een barrage van quirky instagramposts en gluiperige reclamecampagnes en moralistisch gezever over het belang van literaire tijdschriften. Maar ik niet. Ik ben klaarwakker. Ik heb geen Instagram, ik gebruik adblockers en als het op moraal aankomt, ach, laat ik maar zeggen dat ik toch al niet dacht de paarlen poorten van Sint Petrus te zien. Kortom, ik ben de uitgelezen persoon om dit hele complot uit de onderwereldse duisternis te sleuren en het dan voor dood achter te laten – ongeveer zoals mijn schrijfcarrière, dus.
In zekere zin is De Revisor al mijn gehele redacteurscarrière mijn gezworen vijand, ook al was ik nog niet in staat dat zelf te zien. Ja, ik heb al stukken gewijd aan zowel Oomen als Van Stokkum, en ja, ik heb gefoeterd op het instagramaccount Poëzieiseendaad en op de overgewaardeerde nietsnut van een Vijftiger die het gore lef had veel ouder dan vijftig te worden. Ik heb ook al lang genoeg met lede ogen moeten aanzien hoe het literaire veld, en met name het poëtische hoekje daarvan, een incestueuze en zelffeliciterende en -versterkende bende is waar De Groene Amsterdammer tegen afsteekt als een gezonde genenpoel – en dat komt alleen omdat zij ook hbo’ers opnemen in hun midden. Maar De Revisor is dus de culminatie van de smerigheid die mij om elke hoek lijkt te achtervolgen.
De smerigheid uit zich in kleine, voorspelbare dingen: een blurb op de kaft van Blydens debuutbundel door Joost Oomen, die zij in haar dankwoord haar ‘literaire mentor’ noemt, een frase die evenveel betekent als ‘de misbruiker uit mijn jeugd’, of Yentl van Stokkum die wordt genoemd om haar karakter als ‘scherpe meelezer’. En de smerigheid komt omslachtiger, geniepiger naar voren, bijvoorbeeld in het partnerprogramma en de programmering van de SLAA (ga voor een snelle hersenbloeding even na hoeveel van de programma’s Singel Uitgeverijen promoten) en alles wat erbij hoort, zoals de Stadsdichter – een verderfelijk concept waar ik alleen nog inkt aan wil verspillen op het moment dat het wordt afgeschaft en de bedenkers ervan op de Nieuwmarkt worden gevierendeeld – en de Poëziepodcast van DD. Ja, ook het smetvrije blazoen van PC is niet gevrijwaard van een lijntje naar De Revisor, niet in de minste plaats omdat DD z’n ex, Stefanie Liebreks, als acquirerend én freelance redacteur haar belangen verstrengelt met de redactie van De Revisor en die Poëzieiseendaad-instagrampagina.
Nu is alles wat met De Revisor en Querido verbonden is wel op één of andere manier verknoopt met de rest van de boekenvaktermieten, maar ik zou nog in het bijzonder de verbinding met Athenaeum Boekhandel willen uitlichten. Leuke, zelfstandige boekhandel, toch? Fout, flikker. Athenaeum Boekhandel staat sinds 2021 onder het bewind van Paulien Loerts, tevens bekend van haar functie als de algemeen directeur van Singel Uitgeverijen, het concern waar Querido en De Revisor onder vallen. Met die kennis vallen veel van de recentere ontwikkelingen in Athenaeum Boekhandel op hun plaats: de achterlijke verbouwing van het pand, het inrichten van een kelderruimte voor manga en young-adultboeken – een keuze die ik zo beschamend vind dat ik droom van een toevallig zinkgat waarin het volledige Athenaeum-pand verdwijnt –, de verbanning van de poëziekast naar het achterhuis, het decimeren van de kast Italiaanse literatuur, en het personeelsbestand. Wat, dacht u dat nepotisme Athenaeum Boekhandel/Singel Uitgeverijen vreemd was? Nee hoor, Lola Storm, dochter van AS en Josje Kraamer, staat vrolijk in diezelfde winkel, onder meer als programmeur van boekpresentaties. Trouwens, kent u Daan Stoffelsen, de Athenaeum-boekverkoper met een coupe in de vorm van een slecht gemaaid grasveld? Oud-redacteur De Revisor.
Diens twijfelachtige staat van dienst als redacteur staat ook beschreven in het bloedeloze en saaie Het Archief van Thomas Heerma van Voss, eveneens oud-redacteur. Een boek dat technisch gezien correct en net-niet-clichématig Nederlands bezigt, en daar is ongeveer alles mee gezegd. Maar ja, Thomas mag dan wel leeglopen op de radio en in interviews over hoe belangrijk en leuk en gezellig de redactie van De Revisor is, hoe ze een springplank voor talent zijn. ‘Een broedplaats en vrijhaven voor nieuwe literatuur.’ Dat is toevallig ook de tekst die De Revisor overal als omschrijving van zichzelf kiest. En het is pertinent onwaar. De Revisor heeft, net als de andere literaire tijdschriften, al heel lang het probleem dat ze geen eigen smoel heeft. Het is een broedplaats volledig bestaande uit koekkoeksjongen. Bovendien is dat hele ‘platform voor nieuw talent’ óók onwaar, aangezien De Revisor, Tirade en Hollands Maandblad op dit moment voornamelijk dienen als voorpublicatieplatform voor te verschijnen boeken. Het komt niet zelden voor dat dezelfde verhalen of gedichten van schrijvers met een publicatie op de plank in verschillende tijdschriften verschijnen. Waar is dan nog het onderscheidend principe? Waar is de stammenstrijd van de jaren zeventig en tachtig gebleven? Jeroen Brouwers’ tierende Tirade 250 durfde nog streng van leer te trekken tegen bepaalde schrijfscholen, maar nu zijn de tijdschriften en hun redacties één pot nat. Een emmer palingen in ‘t snot die ik maar al te goed ken, want de redacties bestaan hoofdzakelijk uit mensen van mijn generatie – dertigers, hippe dertigers bovendien. Uitschot van de aarde. Ik ben dan wel dertig, maar nadrukkelijk niet hip. De laatste keer dat ik witte sokken droeg, was in een sportschool en daar kwam ik alleen onder dwang, dus tijdens mijn middelbareschooltijd of gedurende een klinische opname. En qua hip gezichtshaar: ik zie binnenkort gelukkig weer mijn lieve Turkse laserbediener.
Maar mijn grootste steen des aanstoots van de De Revisor-kliek is de kwaliteit van literatuur die ze aflevert. De redacteuren, dichters en schrijvers die de toon en inhoud van de verschenen stukken bepalen, hebben ontegenzeggelijk een laffe smaak. Het is allemaal schattig, leuk, toegankelijk, ongevaarlijk, tandeloos, bot, gecastreerd, onbewogen, saai. Rijp voor de commercie. Doet het goed op festivals, in podcasts en radioprogramma’s, op televisie in talkshowprogramma’s. Ik moet daar allemaal niets van hebben. Ik wil bloed zien. Geweld, dromen, duisternis, seks en organen; transgressie. Voor transgressie is een hele hoop lef nodig en er kan veel fout gaan. Zulke risicovolle hoogmoed ontberen de De Revisor-kliek en aanverwanten. Zij zijn erop gebrand om zo veilig mogelijke literatuur door de strot van de lezers te duwen, of nu ja, ze hoeven niet eens te duwen, het is allemaal heel makkelijk door te slikken, ze kauwen het voor, hakken het op in digitale posts, schrijven alinea’s van één of twee zinnen. Daarom, en alleen daarom, is het literaire product dat zij verkopen zo wijdverspreid – en met wijdverspreid bedoel ik de paar honderd lezers en afnemers van de literaire tijdschriften die het land nog heeft. Als Das Mag de ultieme vorm van een marketingbedrijf-als-uitgeverij is, dan is De Revisor de tijdschriften-variant daarvan, maar dan onsuccesvol. Gebakken lucht waar ik nog niet naar zou happen als ik in het kille vacuüm van de ruimte hing. God, wat haat ik dit land, en alles en iedereen die het zo godsgruwelijk middelmatig maken.
AP
Nederland is een klein land. Van formaat, en van geest. De Nederlandse literatuur is bijpassend bekrompen, en dat is ze, eerlijk gezegd, altijd geweest. Lezen in Nederland voelt alsof je een zeehond bent die heel langzaam wordt doodgeknuppeld. Je huid blijft intact en dik, maar uiteindelijk, als je maar genoeg klappen krijgt, breekt je schedel open en schieten de botscherven in je brein. Nog voor je goed en wel hersendood bent stoppen ze haken in je mond, wangen en oogkassen en sleuren je mee. Je vacht wordt afgestroopt en verkocht aan de CPNB, die er hardcovers van laat maken voor het nieuwe boek van Philip Huff. Je belandt op een op lettertype gesorteerde boekenplank van een meisje dat elke avond een stukje van haar telefoon opeet.
Waar gaat het mis? Wie zijn ‘ze’? Wie zijn de knuppelaars, en wie zijn de knuppels? Sowieso bestaan er knuppels in verschillende maten. Om te beginnen zijn er de kleine, zelfs minuscule knuppels, die in hun eentje nauwelijks schade kunnen berokkenen. Bob Kappen, bijvoorbeeld, kauwt het binnenwerk van uw boek graag voor u voor, heeft er aannemelijk zelfs geen problemen mee het natte, makkelijk in te slikken papje keurig in uw open mond over te spugen. Compleet ongevaarlijk, meer nog omdat hij als de enige heteroseksuele homo van Amsterdam weinig kans heeft om een soa over te dragen. Maar veel kleine knuppels bij elkaar kunnen toch een boel schade berokkenen. Gebundeld, in elkaar verweven, hebben zij opeens gewicht en slagkracht, en als dat ontroerend klinkt begrijpt u mij verkeerd: de bewoners van het incesteiland op het Spui, deze kontenkruipers met de ellebogen vooruit, hebben het kanaal al overgestoken. Wie voorkomt dat ze verder landinwaarts trekken?
Dat er kleine knuppels zijn impliceert dat er ook grotere knuppels bestaan. Waardeloze uitgeverijen, bijvoorbeeld, zoals Atlas Contact, dat, zo mocht de redactie vernemen op de zomerborrel aldaar, op zeker faillissement afstevent maar toch weigert te veranderen. Blijkbaar levert de magische kinderkitsch van Haruki Murakami en van ’s koninkrijks nerderigste tovenaar Rob van Essen niet genoeg inkomsten op om het restant van ongeïnspireerde en slecht geredigeerde smurrie waaruit het fonds verder bestaat te dekken. Net zo funest voor de Nederlandse lezer is dat Das Mag, dat bijzonder onderwijs-klasje op de draaimolen van het Letterenfonds, in tegenstelling tot Atlas Contact op de een of andere manier winst blijft maken, op boeken die er niet alleen uitzien alsof ze van zand zijn gemaakt, maar ook als droog zand afbrokkelen in je hand als je iets te hard knijpt omdat Ellen Deckwitz een gedicht heeft geschreven dat alle gedichten erna barbarisch maakt.
Maar de grootste knuppels, ten slotte, zijn natuurlijk de schrijvers. Of de knuppelaars, eerder, want uiteindelijk begint een slecht boek nog altijd bij de idioot die achter een computer gaat zitten. Boeken in Nederland zijn in te delen in grofweg drie thematische categorieën. De eerste is een echte Hollandse klassieker, en bestaat uit de boeken van onder anderen Lucas Rijneveld, Lize Spit, Jan Wolkers, Gerbrand Bakker, Tommy Wieringa en Peter Middendorp. Simpel gezegd wordt er in deze boeken altijd op de meest seksloze plek denkbaar, meestal een streng-gereformeerde veeboerderij, opeens wél seks gehad − maar dan heel raar en vies. Uit die tegenstelling tussen toneel en inhoud bestaat dan ook de volledige spanningsboog. Alsof je een schaaltje Campina Boerenland Vla met kots en sperma moet eten, zoek de funnies.
Als ik de tweede categorie boeken ooit had willen lezen, had ik ook gewoon bij de Bruna een spelletjesboekje kunnen aanschaffen. Deze groep bestaat namelijk uit kinderachtige puzzeltjes. De sleutelromans voor het slot van een deur die niemand open wil doen, zoals die van Connie Palmen, Geerten Meijsing en Thomas Heerma van Voss, maar ook het pretentieuze gebeuzel van bijvoorbeeld Mulisch en Ilja Leonard Pfeijffer. Wat is er mis met gewoon een leuk verhaal?
De derde categorie, autofictie, is een recenter verschijnsel. Althans, in haar huidige, geestdodende gedaante, want De avonden is natuurlijk ook gewoon autofictie. In vergelijking daarmee is de trauma dump van de zoveelste Moluks-Scheveningse homoseksuele en -fobe trut die geslagen en misbruikt werd door beide biseksuele ouders conceptueel al wat minder sterk, maar daar komt bij dat de mensen die zich tegenwoordig aan dit genre wagen een stuk minder goed kunnen schrijven dan Gerard Reve. Ik noem een Murat Isik, Rodaan al Galidi, Lale Gül, Tobi Lakmaker, Rachida Lamrabet, en ik zou zo nog wel even door kunnen gaan. De enige mogelijke verklaring voor deze kennelijk onuitputtelijke voorraad zwakzinnigen, en ik ben hier echt van overtuigd, is dat er ergens in Nederland een hele diepe put is, waar, zodra er weer zo nodig een nieuw boek moet worden uitgegeven bij Das Mag of Ambo|Anthos, een gebocheld mannetje aan een grote bel klingelt. Bij het horen van dat geluid stroomt een golf van mongolen vanuit een gangenstelsel op de bodem de put in, en begint verwoed over elkaar heen omhoog te klimmen. De mongool die als eerste boven komt wordt door het mannetje meegenomen, en is uitverkoren om het nieuwe boek te schrijven. De rest wordt weer terug in de mongolenput geduwd door een grote metalen deksel.
Als u een Nederlands boek kent dat niet valt in te delen in bovenstaande categorieën, is het mogelijk dat dat een goed boek is. Veel waarschijnlijker, wel, is dat het zo’n slecht boek is dat het helemaal niet telt als literatuur. Soms krijg ik van iemand de vraag van welk genre boeken ik hou. Dan weet ik meteen dat ik met een ongelofelijke debiel te maken heb. De lol van boeken zit niet in het genre. Als ik zeg dat ik gewoon literatuur lees, krijg ik ‘ja, maar welk genre literatuur dan’. Terwijl iedereen die af en toe een goed boek leest weet dat alleen slechte boeken een genre hebben, zoals fantasy, of thrillers.
Ik had het hierboven al over de wens om gewoon een leuk verhaal te lezen. De grote misère van literatuur in Nederland is dat geen enkele van de uitgelichte categorieën in die toch wel bescheiden wens kan voorzien. Onze martelgang is niet alleen uitzichtloos, maar kent ook weinig variatie. We krijgen de keuze tussen nagels trekken, vingerkootjes hakken en waterboarden. Ik ben klaar om mijn martelaars de waarheid te vertellen.
WF
Boekverkoper Leo van de Wetering betreurt het op 24 augustus in De Morgen dat de honderdste sterfdag van Franz Kafka geen run op diens boeken teweeg heeft gebracht. Leo somt op welke boeken in dit Kafkajaar zijn verschenen – een nieuwe vertaling van het verzameld proza, de brieven en een biografie van Rüdiger Safranski – en hij had verwacht dat deze boeken ‘een nieuw lezerspubliek’ zouden aanboren. Zonder te googelen weet je dan dat Leo tot het cohort van de bevolking behoort dat bij Tiktok denkt aan een Vlaams televisieprogramma voor peuters, Doja Cat niet van Dua Lipa kan onderscheiden en meent dat Zwarte Piet gewoon zwart is van de schoorsteen, dus niet zo zeiken. Rüdiger Safranski, een naam als een zuur gezicht, is een Duitse filosoof, wereldberoemd onder bejaarde ingewijden vanwege zijn talkshow Das Philosopische Quartett, dat hij met obese schetenlater Peter Sloterdijk presenteerde. Iemand die in dit land wel eens van Safranski gehoord heeft, zal Kafka’s werk echt al wel kennen, en zit eerder in de fase van het opruimen en afstoten dan aanschaffen.
Leo van de Wetering verdient desalniettemin een standbeeld. Uiteraard googelde ik hem toch, en als ik het goed uitreken is hij over twee jaar vijftig jaar in dienst van boekhandel Donner, misschien wel de minst depressieve boekhandel van Rotterdam. Vijftig jaar in dienst van het boekenvak, dat in mijn kinderlijk uitgevallen fantasie nog altijd een wereld vol literatuur is, al weet ik heus dat het vooral om kook- en zelfhulpboeken gaat, liefst geschreven door televisielui die het van de symmetrie van hun gezicht en een Turkse implantatenboer moeten hebben. Je hebt als boekhandelaar twee mogelijkheden om, diep vanbinnen, nog iets van een gevoelsleven te handhaven: of je benadert boeken even rationeel als ieder ander product (‘Ik had ook kaas kunnen verkopen, maar het werd boeken,’ zei de eigenaar van een Delftse boekhandel tegen me toen ik daar werkte), of je krijgt bij iedere overbodige kookbijbel een verse laag eelt op je ziel, en blijf je tegen beter weten in hopen op een klant die iets literairs aanschaft – desnoods een scholier die per ongeluk een dichtbundel koopt omdat die zo lekker dun is.
Leo’s teleurstelling over de Kafkaverkoop lijkt me gerechtvaardigd. Een korte rondvraag onder mijn lezende vrienden of zij iets aan dit Kafkajaar gedaan hebben, leverde vrijwel louter ontkenningen op. Een langharige succesdichter meldde dat hij al een tijdje bezig is zijn woningbouwvereniging zo ver te krijgen iets te doen aan het ongedierte in zijn huis. Very Kafka indeed.
Ik denk dat er twee redenen zijn aan te wijzen voor het uitblijven van een Kafka- hausse. De eerste is meteen de onbegrijpelijkste. Nederland is als klein waterig landje ongelooflijk slecht in heel veel zaken – daarin verschillen we niet veel met landen die groter en droger zijn – maar in één ding blinkt het van oudsher uit: de boekdrukkunst. Je kunt (en moet) van alles aanmerken op de inhoud van de boeken, maar de productiekwaliteit van Nederlandse boeken is minstens van hetzelfde, en vaak van hoger niveau dan dat van landen met een veel grotere afzetmarkt. (Tenminste, totdat de concerns Singel Uitgeverijen en WPG Uitgevers sinds een jaar of twee hun meeste romans ineens weer op houthoudend en dus vergelend klotepapier gingen drukken.) De nieuwe vertaling van Verzameld proza van Kafka is godzijdank niet op zulk papier gedrukt, maar misschien nog wel storender: op bijna doorzichtig papier. Weinig dingen in het leven zijn irritanter dan de letters van de achterkant van deze en die van de volgende bladzijde door het papier heen te zien schemeren. Met papierdikte hoeft dat niets te maken te hebben; zelfs het veel dunnere bijbelpapier van de Franse Pléiadereeks is niet zo doorzichtig.
Je zou zeggen: een kleinigheid; deze onhandige papierkeuze van uitgeverij Athenaeum–Polak & Van Gennep weegt niet op tegen de kwaliteit van Willem van Toorns nieuwe vertaling. Maar is een kleinigheid waar je van het begin tot eind hoorndol van wordt nog wel een kleinigheid? Vraag het aan iemand met een zacht zoemend tinnitus. Het verzameld werk van de Poolse pornograaf Witold Gombrowicz (van de onverbiddelijke keukentafeluitgeverij IJzer) is om dezelfde reden ook al onleesbaar. Door het slopende, door urenlange masturbatiesessies onderbroken vertaalwerk zijn dit terecht dure boeken, maar vijf tientjes voor een boek waar je je onophoudelijk aan ergert is best veel geld, zelfs voor iemand die met zijn succesdebuut Het objectief enorm is binnengelopen.
De tweede oorzaak had Leo van de Wetering niet kunnen voorzien, evenmin als Jan Postma, die in De Groene Amsterdammer op 23 mei dit jaar een erudiet, gevoelig, geestig stuk schreef over de beroemdste hoerenloper en tbc’er van Oost-Europa. Een week na publicatie van Postma’s stuk onderging vertaler Van Toorn zijn eigen gedaanteverwisseling, een definitieve. Veel te vroeg, zo zullen ze ook op de publiciteitsafdeling van Atheneaum–Polak & Van Gennep gedacht hebben. Geen promotour, interview, ingezonden brieven, polemieken, televisieoptredens bij die vreemd uit zijn ogen loerende Deventenaar met die hoge stem.
Jan Postma, na Faye Reagan en Gerrit Hiemstra je favoriete redhead, constateerde weliswaar dat Tiktok een onafgebroken stroom liet zien van door meisjes geplaatste quotes uit Kafka’s liefdesbrieven, maar Gen-Z zou Gen-Z niet zijn als ze consequent zou handelen, dus werd er door deze nepdweperij geen boek extra verkocht.
Ondertussen wacht ik tot er een nietdoorschijnende versie van Van Toorns vertaling van Verzameld proza verschijnt, het liefst in de vormgeving uit de jaren negentig met de harde schreefloze letter, en behelp me tot die tijd met de nagelaten verhalen die de lijkenpikkers van Uitgeverij Koppernik uit een oudere editie plunderden.
M10
Dus, de zomer is voorbij. We zijn er weer van verlost. Van al die operettefiguren die ons er wekenlang van overtuigen dat het leven gevierd moet worden (al dan niet ironisch, al herken je de echte Gen Z’er aan zijn/haar/diens radicale gebrek aan ironie. Ik bedoel: het zijn geen oude kutmillenials.) Maar iedereen die na de pubertijd nog gelooft dat het leven iets is dat moet worden gevierd, heeft teveel naar DWDD gekeken, toen dat nog een dagelijkse dosis schaamteloze SSRI-druppels was voor mensen die net te dom zijn om te beseffen dat ze geen smaak hebben, maar wel slim genoeg om te beseffen dat ze hun smaak vooral moeten laten dicteren door iemand anders. Enfin: ik dwaal af. Misschien is dat de zonnesteek, al zal ik snel, zogezegd to the point komen.
De zomer is voorbij. We hebben het overleefd. Helaas misschien, en tegelijkertijd biedt de sombere herfst, veel regen aangelengd met een flinke scheut polderfascisme, hoop. Een eerlijke weerspiegeling van het leven. Niet die constante, manische opgedrongen zorgeloosheid, niet de gevatte satire daarop, nee. Hoera! We hebben het ergste achter de rug. In principe. We zijn verlost van de sportzomer, met allerhande obscure personen die ons meestal doen denken aan Erik Hulzebosch (Voor Gen Z: een onverstaanbare en bij toeval ontstane mutatie in de vorm van een man, die na een tweede plek bij de laatste Elfstedentocht in 1997, geheel conform de nationale mentaliteit, beroemder werd dan de winnaar). We zijn verlost van gespeelde blijheid. Het maakt helemaal niemand uit op welke plek we belanden in de medaillespiegel. Niemand houdt van volleybal, nee: helemaal niemand. Zelfs volleyballers niet. Je doet het niet voor je lol. En mountainbiken al helemaal niet. Als je na je vijfde nog droomt van een ritje op een mountainbike, dan zou je in een ideale samenleving direct, dus zonder wachtlijst, moeten worden doorverwezen naar de jeugdzorg.
Het is voorbij. Allemaal. Haal adem. Ja, we zijn verlost van de schijnbaar eindeloze aanwas van Oranjefans, vrijwillige debielen (dat is dus niet validistisch, het gaat hier om kerngezonde mensen die er doelbewust voor kiezen als debiel door het leven te gaan), die euforisch staan te hossen op de muziek van Rob Kemps (iemand die niet zingt, maar playbackt, omdat zijn stem niet goed genoeg schijnt te zijn, terwijl de muziek zelf zo wanstaltig is dat je je afvraagt hoe zoiets kan. Enfin: Kemps zou in deze hoedanigheid een gedroomde pion van de CIA zijn om terreurverdachten in Guantánamo Bay al hossend en playbackend razendsnel richting bepalende bekentenissen te martelen). We zijn verlost van het dagelijkse besef dat onze muzikale mascotte zich op een groot sportevenement feitelijk niet veel anders gedraagt dan onze Koning.
We zijn er nog. In Nederland. Dat wel, maar als het een beetje meezit in elk geval in Amsterdam. Dat is tenminste nog iets, al zal Ton F. van Dijk zeggen dat je met zulke randstedelijke arrogantie je eigen glazen in gooit, waar ik dan weer tegenin zou willen brengen dat het ingooien van het glaswerk van de UVA in feite ook neerkomt op het ingooien van je eigen glazen, maar dat is een ander verhaal.
We zijn verlost van de gezelligheidsterreur, we hoeven niet meer te doen alsof we in de bloei van ons leven zijn, dat wil zeggen: jullie, ik ben bijna veertig, maar dat is ook weer een ander verhaal, al is het misschien goed om te benadrukken dat ik me er geheel bewust van ben dat met het eindigen van de zomerterreur spijtig genoeg wel weer is gesignaleerd dat Johan Fretz is begonnen met zijn satirische – we sparen hem door niet te formuleren: als satire bedoelde – TikTokfilmpjes, om ons eraan te herinneren dat je bezuinigingen op de kunsten nooit moet laten samenvallen met bezuinigingen op de GGZ, en ook dat sociaaldemocraten allemaal verraders zijn, al is het misschien een beetje gek om daarover te beginnen, aangezien Johan Fretz dit stuk zelf schrijft, en ook omdat we hoewel polemisch heel graag ongelooflijk inclusief zijn, en ondergetekende zelf ooit op een reüniefoto van PC constateerde dat er slechts een persoon van kleur tussen stond, om bij nadere bestudering te concluderen dat het geen persoon betrof maar een zwarte buste van een wit hoofd. Enfin: we dwalen af, het wordt allemaal erg Being John Malkovich nu, waaraan je meteen weer kunt merken dat we te maken hebben met een millenial. Dat meta gelul, nooit eens direct of zonder ruis. Nu we erover nadenken hebben we Johan Fretz en Philip Huff nooit tegelijkertijd samen in een ruimte gezien, al is Huff natuurlijk niet zwart, althans: niet meer, want nu de BLM-golf weer een beetje is gaan liggen, konden we onlangs lezen dat hij het persoonlijk dus echt helemaal geen probleem vond dat de literair recensent van de Volkskrant niet wist wie Anil Ramdas was, al kan het uiteraard ook toeval zijn geweest dat zo’n terloops zinnetje dat zou kunnen duiden op een subtiele verwijdering van de puristische flank van de antiracismebeweging samenvalt met de verschuiving van het politieke klimaat – in het geval van Huff dus, niet van Fretz, Fretz levert namelijk altijd – 24/7, best knap – een tsunami van oudlinkse millenial nostalgie, die ons door hem zelf (door mij zelf dus, sorry, het wordt echt raar nu, maar het is te laat om in te grijpen. Vrij letterlijk: de deadline is al gemist). telkens wordt gepresenteerd als frisse bravoure en oorspronkelijke dwarsheid, vermoedelijk omdat niemand hem durft te vertellen dat zijn held Joop den Uyl (die hij nooit heeft meegemaakt, ook dat kenmerkt de oude millenial) een ongelooflijke zure, domme lul was, die in zijn jonge jaren bovendien sympathie had voor Hitler.
In elk geval is het dus voorbij. Nagenoeg compleet. Al zijn er dus andere negatieve prikkels, al dan niet via TikTok, of in het geval u daar bewust bij vandaan blijft ook via Instagram en X (de echte patiënt post satirische filmpjes door op meerdere sociale media kanalen). Je kunt niet alles hebben.
Hoe dan ook zou ik graag tot de kern komen. Dat lijkt me verstandig, zeker nu we zo langzaamaan tegen de grenzen aanlopen van het haalbare (dit bedoel ik niet poëtisch, ik ben misschien dan wel Johan Fretz en misschien is het inderdaad tijd om eens op zoek te gaan naar iemand die me langdurig werkende Ritalin voorschrijft, ik ben geen Jonathan Safran Foer. Ik bedoel het letterlijk: we lopen aan tegen de grenzen van het haalbare. Mijn beide kinderen zijn wakker, de zomervakantie is voor jullie voorbij, maar is hier beland in de reservetijd en het is zeg maar Ajax – Spurs 2018 – 2019 wat betreft de rustgevende vibe die er vanuit gaat, en de redacteuren hebben me laten weten dat als ik nu mijn stuk niet inlever, ze me dood zullen moeten schieten, wat niet perse een prettig vooruitzicht is, maar op zichzelf natuurlijk al wel een heel stuk moediger dan mijn eigen milde, tamelijk laffe en nog altijd neoliberale, betogen voor het nationaliseren van de voormalige nutsbedrijven. En ook is het heel wat moediger dan het gedrag van enkele oud-redacteuren van PC, toen zij enige tijd terug de gipsen handdruk van mijn goede vriend en collega-auteur Mano Bouzamour uit de literaire Hall of Fame wegnamen en vernietigden (beeldhouwwerken van kleur zijn welkom, maar beeldhouwwerken ter ere van mensen van kleur minder), waarna Bouzamour op het daarop volgende Boekenbal charmant de telefoon van een oud-redacteur pikte, die daar vervolgens een heel drama van maakte, iets wat me eerlijk gezegd nogal tegenviel van Kameraad BN (geen communistische BN’er, we hebben het over De Nuchelaar, De Marx aan ’t IJ, die ik een grote toekomst toedicht, tenminste als de longkanker hem niet te pakken krijgt, maar u ziet: nu dwaal ik alweer af, in elk geval vond ik het nogal flauw om je druk te maken over het afpakken van bezit, ook nog eens een toestel dat onlosmakelijk verbonden was met de vrijgegeven telecomindustrie ten tijden van Paars, dus, nou ja: dit moet BN natuurlijk helemaal zelf weten. Het viel me alleen wel op.).
Tot slot dus. Soort van. (Ook dat is Fretz: er komt nooit een einde aan. Althans niet vrijwillig. Wat dat betreft is het geen Ramdas, al weten we zelf eerlijk gezegd niet wie dat precies is, maar dat geeft niks, in elk geval vindt Philip Huff het geen probleem, al eindigt dit stuk over enige tijd wel in een excelsheet over valse en onterechte polemiek, wat op zich te begrijpen is, als je tenminste beseft dat mensen die duidelijk geen flauw idee hebben wat polemiek is).
Tot slot dus. Alweer? Ja, zeiden we al toch? (Goddank blijft dit een gastbijdrage). Wat ik wilde zeggen is dat we dan wel verlost zijn van de manische Hollandse zomer, maar dat ons nog een ding te doen staat: we moeten afrekenen met de kleinburgerlijke gespeelde en gepassioneerde collectieve RADAR-achtige afrekening die ergens de komende weken, voor de zoveelste keer, zal plaatsvinden na misstanden bij het Amsterdamse Corps. Quote 500 nepo-zwijnen die over vrouwen spreken als asbakken of emmers (smaak en klasse kun je duidelijk niet kopen, al ben je miljardair, dit zou je de verwezenlijking van een communistisch ideaal kunnen noemen, maar dat moeten we nog even navragen bij BN, als die nog leeft?), en dan natuurlijk de vraag of Prinses Amalia, die toch maar Lid wordt, nu de eerdere ophef wat was gaan liggen, of zij als troonopvolger wel bij zo’n club moet willen zitten. En dan krijgen we al die gespeelde verontwaardiging, van al die vrijwillige debielen die in de zomer nog stonden te dansen en springen bij een optreden van de beste vriend van Matthijs van Nieuwkerk, die er steeds meer uit gaat zien als een lesbische vrouw, maar ook dat is een ander verhaal. In elk geval zou ik graag willen afspreken dat een volk dat bij meerderheid bestaat uit vrijwillige debielen en sinds kort ook uit een regering waarin vrijwillige debielen die tevens vrijwillig kwaadaardig zijn, een volk dat een koning heeft die staat te janken als een veulen dat vlak na de bevalling bij de moeder is weggerukt bij een Olympisch potje mountainbiken, een volk dat liever de erfbelasting op het nauwelijks gevulde spaarvarken in standhoudt om de Ali Express Patrick Batemannetjes en toekomstige Annemarie van Galens van Nederland, zonder uitzondering samengesteld uit de corpsleden van vandaag, vrolijk verder te laten gaan met het plunderen van alles dat het collectief dient, ja: ik zou willen afspreken dat we ons deze keer gewoon de klucht besparen om te gaan klagen over de moraal bij een studentenvereniging. Die wansmaak, dat sadisme, die vernedering, het is allemaal niet fraai, maar we moeten er in alle bescheidenheid misschien gewoon maar eens een keer onze bek over houden, zeker zolang we zelf vrolijk blijven knuffelen met tierende uitgevers en op het Boekenbal staan te schuren tegen de psychopathische leden van het acteursensemble van ITA. Misschien is dat speelveld, met zwarte bustes van witte polemisten, waar je schaamteloos randstedelijk kunt zijn, als je er maar tijdig een ironische disclaimer bij zet (millenials zijn niet meer te redden), het speelveld waar je, ik wil het toch nog maar eens benadrukken, echt mag toegeven dat je niet weet wie Anil Ramdas is, of Johan Fretz, ja, misschien is dat speelveld wel het ergste dat dit land heeft te bieden. Helaas niet alleen in de zomer. Integendeel. In de herfst begint het pas. En in de winter is er geen houden meer aan. In die zin, qua hoop en zo, kan die opwarming van de aarde niet snel genoeg beginnen (maar dat zul je die sociaaldemocratische ironische kutmillennial, met zijn niet als satirisch bedoelde new middleclass-bek natuurlijk nooit horen zeggen.).
Johan Fretz
Schrijver
Lezers van PC, oftewel literatuurliefhebbers, vormen de doelgroep van Boeken FM. Dat is geen radiozender met een FM-frequentie, maar de feitelijk onjuiste naam van een gratis boekenpodcast. Die podcast wordt gefinancierd door de niet-Duitse uitgeverij Das Mag (geen magazines, wel boeken) en door het lijfblad van elke pseudo-intellectuele treurneef die nog niet klaar is voor de sprong over de richel: De Groene Amsterdammer. En advertenties, waarover straks meer.
Wat het doel is van deze podcast, wordt hoe langer je luistert hoe minder duidelijk. Het is onvoorstelbaar dat De Groene denkt hier nieuwe zieltjes mee te winnen of dat Das Mag, de uitgeverij voor scholieren die drie jaar voor hun mondeling van Het gouden ei (uitg. Prometheus) zitten, er een boek uit hun fonds extra door verwacht te verkopen. Misschien is de podcast in het leven geroepen om de makers ervan van de straat te houden?
Flauw, en ook niet goed voorstelbaar. De makers in kwestie – Joost de Vries, Ellen Deckwitz, Charlotte Remarque, Marja Pruis en Merel Borst – blinken allen uit op hun eigen hoekje van het literaire veld.
Joost de Vries is adjunct-hoofdredacteur van De Groene, schrijft essays en schrijversinterviews – de minst tot ophanging aanzettende stukken van dat blad. En eens in de zoveel tijd heeft hij genoeg eigen fictie bij elkaar getikt om er een royaal voorschot bij Mai Spijkers mee uit te peuren.
Ellen Deckwitz verdiende grof geld met een column in NRC waarin ze vooral over haar neefje schreef, en als dat ventje nog leeft doet ze dat nog altijd. Ook loopt ze helemaal binnen met bundelingen van opstellen over poëzie en met haar vooralsnog onvindbare werk als stadsdichter van Amsterdam.
Over de dochter van Sylvia Witteman en Erich Maria Remarque worden altijd twee dingen gezegd: (1) dat ze heel jong is en (2) dat ze een nepobaby is. Dat eerste gaat vanzelf over (zie Marja Pruis), en dat tweede is natuurlijk geen inhoudelijk verwijt. Bovendien kan het kind haar ouders niet gekozen hebben – anders had ze wel boomers gekozen waar nog iets aan te redden viel met een kam en een bus deodorant. Bovendien heeft ze dagenlang bij boekhandel Athenaeum aan het Spui gewerkt, iets waar gewone proletenouders je al voor zouden behoeden. Tegenwoordig schrijft ze over tienerboeken in de Volkskrant en mag ze in De Groene een pagina vullen over debuten die verder niemand wil recenseren.
Marja Pruis doet ook iets bij dat grafblad en scheidt net zo nu en dan een boekje af. Joost noemt haar voor de grap wel eens ‘de grand dame van de Nederlandse literatuur’, waarna Pruis zich nooit kan inhouden om te benadrukken dat ze ‘veel te bescheiden’ is voor deze lauwerkrans – uiteraard uit respect voor de nagedachtenis aan Connie Palmen.
Wat producent Merel Borst nog meer doet voor de kost weet ik niet, maar we mogen blij zijn dat zij er is, dat er überhaupt een producent is die het hysterische gehinnik van Deckwitz er meestal uitknipt, en het opwindend-modderige knorlachje van Remarque er juist in laat.
Het is vast naïef om te denken dat een boekenpodcast er is ter meerdere eer en glorie van de romankunst. Het enthousiast bespreken, analyseren en willen begrijpen van een boek zou kunnen helpen bij het in stand houden van het Nederlandse lezerspubliek, waarvan bekend is dat dat krimpt, slechter leest dan ooit en steeds minder diverse boeken koopt. Je zou dus hopen dat Boeken FM zich niet inlaat met megaconcerns die erom bekendstaan de lokale boekhandel om zeep te helpen. De Vries, vanwege zijn huiver voor liefdesverdrietige buidelratten en aarskluivers voor mij het literaire geweten van deze groep, verrast me dan ook door regelmatig de KOBO e-reader van godbetert bol.com aan te prijzen. Hij doet dat met huilerige tegenzin, dat wel, en soms met die nervositeit waarmee hij zich door zijn reclame voor een braakmiddeltje van Starbucks heen jubelt, waarschijnlijk omdat Merel Borst dan een pistool op zijn slaap houdt.
Er wordt een krap uur over een boek volgebabbeld, waarbij veel gelachen, gehinnikt en geknord wordt. Puberaliteiten, woordgrapjes en natteonderbroekenlol krijgen alle ruimte. Dat hoeft een interessante bespreking niet in de weg te staan, maar hoe serieus kun je een literaire analyse nemen die steevast toewerkt naar een kinderachtig en alles platslaand rapportcijfer? Gegeven door een Pruis die bekent een dunne roman van Dostojevski niet uitgelezen te krijgen wegens te moeilijk, of door het nazaadje van Remarque dat ‘niets begrijpt’ van poëzie? Echt kut is de podcast heus niet, probeer die van De Contrabas eens ter vergelijking, maar met andere reclames, minder oordelen of astmatische lolbroekerij zou de lezer-luisteraar enorm geholpen zijn. Een geslaagde aflevering is nu meer een aanmoediging om vooral zelf een gezellig boekenclubje te beginnen, en een mindere is een open sollicitatie bij een zendercoördinator van de NPO om op tv de literaire tegenhanger van Voetbal Inside te maken. Gemiddeld kom ik dan op een wat saaiig cijfer: een zeven.
Martien van Agtmaal