U kent het gezegde: je moet niet met een kanon op een mug schieten. Maar waarom eigenlijk niet? Wat als de mug het Horst Wessellied in je oor zoemt? Wat als hij een dichter is die klassieke versvormen gebruikt om het genot van bodybuilden te bezingen? Wat als hij zijn werk omschrijft als een ‘enorme vuurtornado’ en vervolgens de versregels ‘het koud van de nacht blaast zijn rust in het ochtendgloren: / Luca de Clippelaar / is gisteren tweeëntwintig jaar geworden’ uit zijn pen krijgt? Zo’n mug dient toch met elk beschikbaar artilleriestuk beschoten te worden, zodat hij de kans niet krijgt om eitjes te leggen?
Nee, u weet niet wie Luca de Clippelaar is, en deo volente zult u nadat u dit stuk heeft uitgelezen nooit meer iets van Luca de Clippelaar vernemen. Luca de Clippelaar is een randfiguur in een subcultuur van een splintergroep: hij is voor zover ik weet de enige dichter binnen de jongerenpartij van Forum voor Democratie, ’s lands grootste verzameling mensen die houden van hun ras, bretels en de Spotify-afspeellijst ‘Calming Classical’. Nu leert Ezra Pound ons dat het zijn van een nazi een geslaagd schrijverschap niet per se in de weg hoeft te zitten (al behoren JFVD’ers over het algemeen tot de sulligste en minst-neukende nazi’s, wat niet helpt), maar in Luca de Clippelaar zie ik als Bolaño-adept mijn vooroordelen godzijdank bevestigd.
Want vrienden, wat is dit een loodvergiftigde kankermongool. Van een samenvatting van Luca’s nieuwe boek zouden u en ik beide een IQ-punt of twintig verliezen, dus ik zal een schetsmatig overzicht proberen te geven. In de ruwweg vierhonderd (!) pagina’s reisbrieven die het eerste deel van dit boek vormen, omschrijft Luca zijn penis onder andere als een ‘liefdesangel’ en een ‘liefdesroede’, foetert hij op ‘proleetariërs [sic]’, smacht hij naar een ‘volle blonde boerenmeid’ met ‘koeienstront onder haar nagels’, schrijft hij over het ‘stromende en volzindoorspekte proza van Oswald Spengler’ (waar zou proza anders mee doorspekt zijn, weekdier? bijwoordelijke bijzinnen?), en verwondert hij zich over het vrouwelijke geslachtsdeel van de Aziaat, die ‘een andere vorm heeft dan die van een blanke mevrouw’. Hij wisselt af tussen het volstrekt debiele (in bad: ‘mijn benen waren twee eilanden die de oceaan op en neer deden golven en mijn lul een zeer puntige vulkaan die al eeuwen lag te slapen’) en het volstrekt banale (in het restaurant: ‘geen truttig gedoe. Dit was een salade voor mannen.’). Hij vertoont het ritmegevoel van een epileptische jazzdrummer en de taalbeheersing van een kersverse bootvluchteling.
Heel gek is het natuurlijk niet dat er bar weinig deugt aan het in eigen beheer uitgegeven boek van een drieëntwintigjarige Basicfit-provinciaal, maar waar ik me wel over verbaasde was dat dit slachtafval onder JFVD’ers (toch de schildmaagden van onze hoge cultuur, als het goed is) daadwerkelijk gewaardeerd wordt. Dixit Iem Al Biyati, de kogelvormige en grappig genoeg Irakese leidster van de JFVD: ‘Op genoeg momenten kon ik mezelf verplaatsen in de hoofdpersoon met al zijn ellendigheid, liefdesverdriet, onzekerheid en cynisme, maar uiteindelijk ook zijn humor, gevoeligheid, wilskracht, absolutisme, liefde en schoonheid’. Wil Iem soms die zeer puntige vulkaan beklimmen? Als er ergens nog genoeg sociale onveiligheid zou moeten heersen om een insect als Luca psychologisch te verpulveren, zou het de JFVD moeten zijn, maar zelfs daar kan dit onkruid nu tieren. O tempora, o mores.
Luca’s boek wordt afgesloten met een aantal gedichten. Die komen ongeveer neer op wat je zou verwachten als je een veertienjarige een week op zou sluiten met een fles lijm en de verzamelde Instagramverhalen van Thierry Baudet. Neem het hermetische, maar toch universele gedicht ‘Brief an den vater’: ‘Jaja… / Studeren, / Diploma’s halen, / Daarna werken / En veel geld verdienen. / Maar wat dan, pap?’ Dan knoop je je op, jongen.
Hij mag dan wel een conservatief zijn, ook het liefdesspel laat Luca niet onbesproken. Dat wil niet zeggen dat hij een of andere amorele hedonist is, integendeel – zelfs middenin de geslachtsdaad is de politiek nooit ver weg. In zijn erotische lyriek verweeft hij vleselijk genot met maatschappijkritiek, zoals in het gedicht ‘Aegina’: ‘waar we rollebollend over het strand / de liefde bedreven bij het vallen van ‘t Avondland’. Dezelfde tweeledigheid is te herkennen in het gelaagde gedicht ‘El gran masturbador’ (alleen klassiek geschoolden zoals u en ik doorzien deze subtiele toespeling): ‘Overpeinzend de verspilde marmerslangen / Die schokkend uit mijn ader ronnen’. Marmer, zoals bij de Romeinen, maar ook zoals bij teelvocht, snapt u?
Ik kan hier nog lang en met veel plezier uit blijven citeren (oké, nog eentje dan: ‘aan mijn fallus der overstijgende levenslust / rijg ik de wereld tot mijn libido is uitgeblust’), maar we moeten door, we zijn nog niet bij het dieptepunt. Kunt u zich Iem al Biyati van hierboven nog herinneren? Die Arabische JFVD-voorzitster, onze eigen mollige Amin al-Hoesseini al-Hollandi? Ik heb niks met eugenetica, maar als de JFVD mij als consultant in zou huren, zou ik wel weten welke dromedarisbult ik als eerste lek zou prikken, als u begrijpt wat ik bedoel.
Dat smaken verschillen, blijkt uit Luca’s gedicht ‘Morgenland (3e versie)’, dat aan Iem is opgedragen. ‘Zoet Arabië, vannacht slaap ik in uw armen. / Hier is zaligheid eindeloos / En de oase gevuld met de hoorn des overvloeds. / Lief Perzië, ik kus u duizend en één maal.’ Nu is het wachten op het tapijt van Aladdin. ‘Ik vlieg met u mee [daar is-ie, red.], waarheen u gelieft, / Want op u ben ik verliefd, / Mijn zoete vrouw, / Mijn prinses der Oriënt’.
Hoe kan een oase gevuld zijn met een hoorn des overvloeds? In fysieke zin, bedoel ik, wat betekent dit überhaupt, mongool? Het enige wat jij aan je liefdoesroedel geregen krijgt is clichés en hitsigheden. Houd jij je maar bezig met je maaltijdboxen en je prinses der Oriënt, en laat de poëzie voortaan over aan mensen wier zeer puntige vulkanen niet al eeuwen liggen te slapen. Terug de modder in, boertje.
MAJM
Brieven uit ballingschap,
Luca de Clippelaar.
Eigen beheer (Amazon), €16,35