Keine Krimi schreiben, leerde ik tijdens mijn introductiecollege geschiedenis. Het verleden is al gebeurd, dus een werkstuk hoeft niet spannend te zijn; de afloop is immers bekend. Waarom stopte universitair docent Patrick Dassen van de Universiteit Leiden zijn boek De Weimarrepubliek dan toch zo vol met detectivetopoi? Zullen de lezers het zien? Weten ze van de losse stukjes een puzzel te maken? U wilt echter geen Cluedo spelen of een spannende speurtocht: u wilt antwoorden. Laat ik ze direct geven: Dassen jatte het werk van een oud-student van hem en presenteert het als eigen werk. Ik ben in dezen officier, rechter en beul van dienst: laat de bewijzen maar komen.
De Weimarrepubliek kwam in het najaar van 2021 uit: een kloeke 765 pagina’s waarin Dassen vooral uitblinkt in het samenvatten van bestaande handboeken. Korte tijdlijn: 1918 – hè kut, oorlog verloren; 1923 – vijf miljard mark voor twee braadworsten; 1929 – Kurt Tucholsky schrijft een slecht boek; 1933 – Hitler gaat op de koffie bij Hindenburg, vindt de koekjes niet lekker, maar accepteert toch het Rijkskanselierschap. Eigenlijk heeft Dassen twee originele bijdragen in De Weimarrepubliek. Allereerst is hij ontzettend bedreven in het stellen van ‘wat-als’-vragen. Wat als Walther Rathenau niet was vermoord? Wat als Friedrich Ebert niet zo jong was gestorven? Met geschiedschrijving heeft het helaas weinig te maken, maar dergelijke overpeinzingen passen prima bij aanverwante disciplines als – ik doe een greep – wichelroedelopen, astrologie en theologie aan de Faculteit voor Infantiele Vragen.
Dan de andere originele bijdrage: de Abelpapers. In 1934 schreef Theodor Abel vanuit New York een wedstrijd uit: deelnemers moesten het beste essay schrijven waarin ze uitleggen waarom ze vóór 1933 NSDAP-lid werden. (Ziet u Kaag nog voor zich in de D66-documentaire? ‘Wie zíjn die mensen’, vroeg ze zich af bij de leden van de hedendaagse bruine partij. Pure luiheid, gewoon een schrijfwedstrijd beginnen, dan krijg je het antwoord.) Er bestaan nog een kleine 600 inzendingen en voor zijn boek bestudeerde Dassen er 75: 60 van mannen, 15 van vrouwen. De Frauen komen later van pas, we focussen ons hier enkel op de mannen, laat ik het houden op macht der gewoonte. 60 essays is tien procent, niet veel, maar je kunt misschien toch nog wat over de populatie zeggen. Maar hoe komt Dassen eigenlijk aan zijn selectie?
Achterin het notenapparaat zit het antwoord verscholen. ‘De selectie van de zestig auteurs van de Abelpapers is, om praktische redenen, mede bepaald door de Bachelor-scriptie van een ex-student van mij: Jesse Oude Egberink, Het ware socialisme uit 2019’, schrijft hij in noot 107 op pagina 522. (Nee, geen schothagelmethode dit nummer, het is sniperwerk.) Drie noten later veegt Dassen zijn oud-student weer rustig onder het tapijt: ‘De mate van representativiteit wordt nog verkleind doordat ikzelf weer een selectie heb gemaakt (ca. 10%) van het totale aantal Abelpapers.’
Mede bepaald? En dan even later zeggen dat jijzelf de selectie hebt gemaakt? Dat is hetzelfde als zeggen dat je een beetje zwanger bent. Laten we de scriptie van Oude Egberink erbij pakken. Wat denkt u? Precies dezelfde zestig papers. Dat kan natuurlijk toeval zijn, het voordeel van de twijfel. Nog even voor de tijdlijn: de scriptie komt uit het 2019, De Weimarrepubliek uit 2021.
In de Engelbewaarder is Oude Egberink niet verbaasd dat hij zijn scriptie terug ziet in het boek van zijn oud-docent. Hij heeft dagenlang alle paperassen doorgespit en ziet nu Dassen met de eer ervandoor gaan. ‘Zo gaat dat toch altijd?’, is zijn kinderlijk naïeve antwoord. Na afloop van de babbel boven de koffie aan de Kloveniersburgwal mailt hij toch even Dassen over het voorval – Oude Egberink is zelfs zo vriendelijk om de reactie aan mij door te sturen.
Dassen: ‘Ik geef in mijn boek (op p. 722, in n. 107) duidelijk aan dat ik me bij mijn selectie van de Abelpapers heb gebaseerd op jouw selectie.’ Mede schreef je, Patrick. “Mede.”
‘Dat was een pragmatische keuze van mij – want dan hoefde ik die selectie niet meer zelf te maken (van de bijna 600 papers). Dat zou een complexe en tijdrovende bezigheid zijn geweest.’ Wat fijn als je zelf je hoofd in de strop steekt.
‘Ik ben vanaf het begin van mijn college (en daarna) volstrekt open geweest: ik weet nog goed dat ik heel expliciet aangaf dat ik ook wilde profiteren van de bevindingen van mijn studenten – van de discussies tijdens de colleges, van de werkstukken en ook van eventuele BA-scripties (zoals die van jou). Ik heb toen expliciet de vergelijking gemaakt met een docent in een laboratorium, die ook gebruik kan maken van de metingen van zijn studenten – maar, uiteraard, altijd door alles heel zorgvuldig te controleren.’ Toe, trek het touw maar verder aan.
‘Het lijkt me alleen maar een pluspunt wanneer studenten iets doen wat daadwerkelijk opgepakt wordt door docenten, en dat dat zelfs verwerkt wordt in een boek.’ Hier heb je een complimentje, en nou optyfen.
‘Waar ik misschien ben tekortgeschoten is dat ik je niet op de hoogte heb gebracht van het feit dat ik je scriptie voor mijn boek heb gebruikt. Toen je je scriptie schreef (voorjaar 2019), was ik nog niet op het idee gekomen dat ik jouw scriptie en vooral selectie zou gaan gebruiken.’ De academische variant op ‘stuur me maar een tikkie’.
‘Ik heb van mijn versie van de Abelpapers een volkomen eigen verhaal gemaakt, Ik wijk in mijn boek in talloze opzichten af van jouw scriptie: qua analyse, stijl, methode, thema’s, maar ook qua cijfers. […] Vandaar dat onze bevindingen vaak vrij sterk uiteen lopen (al komen de grote lijnen wel overeen, zoals het belang van de Volksgemeinschaft of het anticommunisme, maar dat is niet zo vreemd natuurlijk, want die grote lijnen zijn duidelijk).’ Dassen scheurt zo hard uit wanneer hij deze paradox uitperst, hij kan met geen hechting meer aan elkaar genaaid worden.
Voor het proces-verbaal: Dassen geeft toe dat hij het bronnencorpus van zijn ex-student heeft gejat en dat hij dat intentioneel deed – als onderzoeker aan een universiteit heb je immers betere dingen te doen dan onderzoek. Maar dan die grote woorden over het eigen verhaal: hoe zwaar zijn die als ze op de weegschaal worden gelegd? Laten we de proef maar op de som nemen.
We beginnen met de overgenomen citaten, de krenten uit de pap die Dassen herkauwt.
‘Vier Jahre Fronterlebnis bedeuteten vier Jahre treue Kameradschaft. Ob Arbeiter oder Künstler, ob arm oder reich, gleichgültig welcher Konfession einer angehörte, jeder stand für den anderen ein bis zum Tode’ (p. 26), citeert Oude Egberink soldaat Hans Muller.
Dassen op pagina 525: ‘“Vier jaren frontervaring betekenden vier jaren trouwe kameraadschap”, schreef Hans Müller. “Of men nu arbeider was of kunstenaar, arm of rijk, het maakte niet uit welk geloof iemand had, ieder stond tot de dood voor de ander in.”’
Oude Egberink noemt ook Carl Koch in zijn scriptie: ‘Als ich bei Kriegsende von Mazedonien her in die Heimat zurückkehrte und die Soldatenrade und deren treiben sah, war ich ganz empört, dass einige wenige Deserteure und Juden das Vaterland verraten hatten, sodass mir schien, die vielen großen Opfer und vor allen Dingen die vielen toten für unser Vaterland umsonst gefallen waren.’ (p. 33-34) Zes regels verderop parafraseert hij de oud-soldaat Ferdinand Adler: ‘Even belangrijk in het verraad waren de marxisten; als zij niet samen met de joden een dolkstoot van achter uit hadden gedeeld, was de oorlog nooit verloren.’
Wat weet Dassen hiervan te maken? ‘Zo schreef Carl Koch dat hij volledig verrast was toen hij van het front in Duitsland terugkeerde: “Toen ik aan het einde van de oorlog uit Macedonië thuiskwam en de bedrijvigheid van de soldatenraden zag, was ik enorm verontwaardigd dat enkele deserteurs en Joden het vaderland hadden verraden, zodat het mij voorkwam dat de grote offers en vooral de doden voor ons vaderland niet voor niets waren geweest.” De ex-soldaat Ferdinand Adler (1872) en zijn kameraden waren zeer verbaasd geweest dat in Duitsland een revolutie was uitgebroken. “Wij zouden de oorlog nooit hebben verloren wanneer de dolkstoot door Jodendom, marxisten en vrijmetselaars niet van achter was gekomen.”’ (p. 182)
Hoe groot is de kans dat bij toeval twee dezelfde personen, met identieke citaten, achter elkaar worden opgevoerd in een tekst? Ik zie eerder Roel van Velzen een worstelwedstrijd met een gorilla winnen dan dat deze kralen aselect uit een vaas rollen.
Oude Egberink voert Max Reimann op, een ambtenaar uit Berlijn, die schreef: ‘In staatlichen Auftrage musste ich hier Kontrollen über die Lieferungen der Reparationskohlen nach Italien, Polen und die Tschecho-Slowakei durchführen und lernte aus eigener Anschauung den Wahnsinn und die Brutalität kennen, mit der Unser deutsches Volk ausgeplündert wurde.’ Enkele regels verder komt Oskar Klunkusch ten tonele, hij was boos over het Verdrag van Versailles en ‘benadrukte dat Danzig een Duitse stad was, en hoe pijnlijk de Abtrennung [scheiding, TD] van Duitsland voor hem en zijn familie was’. (p.44)
Dassen had ook nog een rolletje voor Reimann weggelegd. ‘En Max Reimann (1900), die begin jaren twintig de kolentransporten vanuit Noord-Silezië richting Italië, Polen en Tsjecho-Slowakije moest controleren, scheef over de “waanzin en bruutheid waarmee ons Duitse volk werd geplunderd”. Voor Oskar Klinkusch was het pijnlijk dat zijn geboortestad Danzig, ondanks protesten, als gevolg van het Verdrag van Versailles werd afgescheiden van het vaderland.’ (p. 536)
Oude Egberink over de bezetting van het Rijnland: ‘De dan nog jonge Heinrich Mayer vertelde hoe hij de bezetting door de Fransen beleefde: “Da kam die erste Anordnung, die meine Eltern betraf: Wir hatten binnen acht Stunden die Wohnung zu räumen. Eine halbe Stunde vor der abgelaufenen Frist wussten wir noch nicht, wohin mit unseren Sachen. Da musste denn eine leerstehende Wohnung in der Stadt als Notwohnung bezogen werden. So mussten in den meisten Fällen zwei Familien in einer Wohnung untergebracht werden, bis wieder genügend Wohnungen vorhanden waren.”’ Drie regels later gaat hij verder: ‘Doordat hun vrijheid werd ontnomen ontwikkelden veel mensen sterk nationalistische gevoelens. Sommige jonge leden die in die tijd nog op school zaten, vertelden dat de hele school nationalistisch werd door de bezetting. Zo schreef één iemand dat zijn hele klas met zwart-witrode vlaggen naar school kwam.’ (p. 38) Die ene persoon luisterde naar de naam Horst Herzberg.
Dit is geen Krimi, dus u voelt al aan wat er gaat komen. Dassen: ‘Heinrich Mayer (geb. 1902) bijvoorbeeld, auteur van een Abelpaper, herinnerde zich: “Toen kwam het eerste bevel dat mijn ouders betrof: we moesten binnen acht uur de woning ontruimen. Een half uur voor de afgelopen termijn wisten we nog niet waar we met onze spullen naartoe moesten. Een leegstaande woning in de stad moest als noodwoning worden betrokken. Zo moesten in de meeste gevallen twee gezinnen in één woning worden ondergebracht, totdat er weer voldoende woningen waren.” En Horst Herzberg schreef dat met de bezetter “botsing op botsing volgde. Hier en daar verdween een Franse soldaat of Marokkaan. […] Door de bezetting werden wij jongens natuurlijk enthousiast voor al het nationale. Wij droegen wit-zwart-rode linten [kleur van de vlag van het Keizerrijk, PD] in het knoopsgat.”’ (p. 222)
En wat schrijft Oude Egberink over de Führer? ‘Bijna in alle essays wordt er wel even over Adolf Hitler gesproken. De mannen prezen Hitler […]. Zo schreef één iemand dat hij alles zou uitvoeren wat de Führer hem opdroeg, “denn es gibt keinen größeren und besseren Menschen als er”. […] Meerdere mannen gaven aan dat zij zich voelde aangesproken door de persoon Hitler omdat hij – in tegenstelling tot de meeste andere politici – heel dicht bij het volk stond. Hitler was nota bene zelf “ein Mann aus dem Volke”. (p. 45-46) Deze twee mannen waren Fritz Fischer en Arthur Hessler. Als uitsmijter komt Oude Egberink hierna nog met blokcitaat van maar liefst elf regels uit het Abelpaper van Georg Zeidier.
Dassen: ‘Welke rol speelde Adolf Hitler in de Abelpapers? Er is bijna geen levensbeschrijving waarin hij niet werd genoemd, en bijna steeds werd hij, niet heel verrassend, uitbundig geprezen. Zo kende Fritz Fischer “geen grotere en betere mens” dan Hitler. […] Opvallend is dat velen het prettig vonden dat Hitler een “eenvoudige man uit het volk” was, zoals zijzelf en niet zover van hen afstond als de meeste andere politieke leiders.’ (p. 538). Hierachter hangt Dassen nog een noot waarin hij verwijst naar Hessler. O ja, ook naar Zeidier, want dat alinealange citaat gebruikte Dassen al enkele pagina’s ervoor, op bladzijde 518.
Wat gek: Dassen heeft geheel toevallig dezelfde personen met dezelfde informatie in dezelfde volgorde opgevoerd. Maar geloof hem absoluut als hij zegt dat hij een eigen verhaal van het ongevraagd geleende materiaal heeft gemaakt. Want de cijfers van Dassen ‘wijken af’ van de scriptie. O ja?
Oude Egberink: ‘In totaal werd het Verdrag van Versailles dus acht keer expliciet genoemd en daarmee kan worden geconcludeerd dat het geen heel groot thema meer was voor de bestudeerde NSDAP-leden. Bovendien noemden de meeste mannen het verdrag slechts terloops. Uiteraard kunnen de gevolgen van het verdrag zoals de regionale kwesties, de bezetting van het Rijnland en de economische gevolgen niet worden onderschat, hier werd in de brieven dan ook uitgebreid over gesproken.’
Dassen: ‘Het Verdrag van Versailles werd, als bron van woede, minder vaak (expliciet) genoemd dan men wellicht zou verwachten, namelijk in ongeveer één op de acht levensverhalen. Maar de donkere schaduw van het verdrag was wel degelijk voelbaar, soms ook in indirecte zin, bijvoorbeeld waar het ging om de gehate bezetting van het Ruhrgebied of de hyperinflatie.’ (p. 536). Het snoepgoed zit verstopt in de noten: ‘het gaat om acht expliciete verwijzingen’, weet Dassen dan opeens exact.
Bovenstaande kan natuurlijk allemaal toeval zijn, het lot doet soms gekke dingen, al wil ik mijn voorhuid erom verwedden dat de kans groter is dat Himmler morgen bondskanselier wordt dan dat Dassen dit allemaal zelf heeft bedacht.
Nog ééntje dan. Willi Barth uit het Rijnland was geen fan van het Franse black, blanc, beur, om het subtiel te zeggen. In zijn Abelpaper schrijft hij: ‘Sämtliche Privathäuser wurden mit Einquartierung belegt, Neger, Marokkaner und Arraber wurden in Schulen und öffentliche Gebäuden untergebracht. An den Ortsaugängen und Strassenkreuzungen wurden Passkontrollen eingerichtet. Mit den farbigen Kolonialtruppen trieben wir allerlei Allotria. Die Kerle waren seh dumm, dass Vorzeigen einer alten Zeitung genügte vollkomen als Ausweis. Gefährlich was es nachts für Frauen und Mädchen. Rassenschande und Vergewaltigungen sind in Langen leider genug vorgekommen.’
Oude Egberink is een intellectuele hoogvlieger bij windkracht nul, dus wat maakt hij ervan? ‘Sämtliche Privathäuser wurden mit Einquartierung belegt, Neger, Marokkaner und Araber wurden in Schulen und öffentlichen Gebäuden untergebracht. Die Kerle waren sehr dumm, dass vorzeigen einer alten Zeitung genügte vollkommen als Ausweis. […] Gefährlich war es nachts für Frauen und Mädchen. Rassenschande und Vergewaltigungen sind in Langen leider genug vorgekommen.’ (p. 39) Hij knipt in het citaat en zet de haken op de verkeerde plek – tussen ‘Ausweis’ en ‘Gefährlich’ is niets weggehaald. Dom, maar geen erfzonde.
Andermans fouten overnemen is wel dom, én een academische erfzonde. Dassen: ‘“Alle privéhuizen werden gereserveerd voor inkwartiering”, schreef Willi Barth (geb. 1906) in een Abelpaper. “Negers, Marokkanen en Arabieren werden in scholen en openbare gebouwen ondergebracht. Aan de uitgangen en kruisingen van de straat werden pascontroles uitgevoerd. De kerels waren heel dom, het tonen van een oude krant als bewijs was al voldoende. […] ’s Nachts was het gevaarlijk voor vrouwen en meisjes. Helaas zijn in Langen rassenschande en verkrachting genoeg voorgekomen.”’ (p. 223) Dassen heeft naar het origineel gekeken, en tegelijkertijd de fout van zijn ex-student overgenomen. Toeval? Ook na al het bovenstaande?
Naast de citaten rijdt het hoofdstuk over de Abelpapers in De Weimarrepubliek grote delen over hetzelfde spoor als de scriptie van Oude Egberink: dezelfde argumenten, zelfs dezelfde sub-argumenten in dezelfde volgorde. Het belangrijkste argument van Oude Egberink waarom nazi’s nazi’s waren is Volksgemeinschaft, het joviale Duitse eenheidsgevoel waarvoor ze later beloond zijn met 45 jaar twee Duitslanden. Waaruit bestaat Oude Egberinks argument? Het gevoel van kameraadschap, het overstijgen van klassentegenstellingen en de aandacht die de NSDAP had voor de arbeider. Dassen? Hij begint met het belang van kameraadschap en vervolgt dat ‘het verdwijnen van de verschillende klassen of geloof het tweede element [was] dat door de auteurs in verband werd gebracht met de Volksgemeinschaft’. (p.524-525) Wat is bij hem de derde reden? ‘Een derde element dat in verband met de Volksgemeinschaft werd genoemd was de aandacht voor de kleine man en de betrokkenheid bij het lot van de arbeiders.’ (p. 525)
Om het af te leren. In De Weimarrepubliek besteedt Dassen ook enkele pagina’s aandacht aan de positie van de vrouw in deze jaren. Daarvoor gebruikt hij 15 Abelpapers van vrouwen (daar zijn ze dan, saved the best for last). Deze heeft hij dus niet overgenomen van Oude Egberink. Chapeau Dassen, goed gedaan, je kunt het wel! In totaal gebruikt Dassen dus 75 papers. Achterin het boek zit een lijst (p. 583), hoeveel staan daar? 60: enkel de papers van mannen. De lijst is chronologisch noch alfabetisch. Hij is vooral een kopie van Oude Egberinks lijst. Voegt Dassen toch iets eigens toe aan zijn boek, is ‘ie alsnog te druk met kopiëren van andermans werk.
Wat hanteert de Universiteit Leiden als definitie van plagiaat? ‘In het algemeen wordt onder plagiaat verstaan dat je woorden, gedachten, analyses, redeneringen, afbeeldingen, technieken, computerprogramma’s enz. die van een ander afkomstig zijn bedoeld of onbedoeld presenteert als eigen werk. […] Maar ook het parafraseren van andermans teksten, bijvoorbeeld door enkele woorden te vervangen door synoniemen en een paar zinnen te verwisselen is plagiaat. Zelfs als je een redenering of analyse van een ander in eigen woorden navertelt zonder daaraan iets nieuws toe te voegen, kan er sprake zijn van plagiaat; je doet het dan immers voorkomen alsof je de redenering zelf hebt bedacht, terwijl dat niet waar is.’ Ik krijg het gevoel dat Dassen dit meer als afvinklijst heeft gebruikt dan als waarschuwing. Schrijvend aan zijn boek heeft Dassen de scriptie ernaast gehouden, als geheugensteun en inspiratiebron. Zijn ego was te groot om zijn oud-student als coauteur op te geven, dus nam hij flinke stukken uit diens scriptie over en vertrouwde op de goedgelovigheid van de Nederlandse lezer. Als de historici in Leiden Dassen niet gaan berispen, is een geschiedenisdiploma enkel nog nuttig als inpakpapier van de haring op 3 oktober.
Waarom dit ellenlange epistel in PC? Waar zijn de grappen, kwinkslagen, drogredenen, willekeurige doodsverwensingen? Omdat dit het enige blad is dat schijt heeft aan reputaties, andere maken zich vooral zorgen om de goede vrede. Eigenlijk schreef ik een recensie voor De Reactor (met mezelf verhoeren heb ik geen probleem), maar die redactie wil liever positieve recensies. De redactie van De Reactor, die bestaat uit doctoren, wannabe doctoren, etc., ziet er geen probleem in om hun stelende collega uit de wind te houden – debat werkt volgens hen beter met gesloten ramen, de muffe lucht wordt voor lief genomen.
Is het dan niet iets voor het respectabele NRC? Die krant hing Joost de Vries buiten voor enkele vergeten aanhalingstekens, kielhaalde Dymph van den Boom voor haar jatwerk, die moet hier wel interesse in hebben. Michel Krielaars kon het helaas niet in de boekenbijlage plaatsen, want er was al een recensie van De Weimarrepubliek geweest. Van zijn hand, welteverstaan. ‘Gezien de huidige mondiale chaos is het een hoogst actueel boek, dat leest als een voortreffelijk geschreven politieke thriller, gebaseerd op een berg aan nieuw historisch onderzoek, dagboeken, brieven en de Abelpapers.’ Blijkt die berg bij nader inzien van ijs te zijn en in de Kalahariwoestijn te staan: op het eerste oog indrukwekkend, maar gesmolten bij de eerste lichtstralen.
Dan de wetenschapsredactie van NRC? Als ik het voorleg aan Bart Funnekotter ziet hij inderdaad hoe Dassen aan de haal gaat met het werk van zijn student. Hijzelf had het boek in december 2021 tot boek van de maand gekozen bij OVT, zette het in zijn lijstje van beste publicaties uit 2021 en noemde De Weimarrepubliek in oktober 2022 bij OVT ‘een prachtig boek’, terwijl hij sinds mei 2022 wist dat delen geplagieerd zijn. Gelukkig won De Weimarrepubliek niet de Libris Geschiedenis Prijs, al wist het wel tot de shortlist door te dringen. Funnekotter negeert de stank uit het riool, hopend dat de voorbijgangers niets ruiken.
Zo klonken de drogredenen van de verschillende redacties: te Leids voor Amsterdam, en ach: de student vindt het toch niet erg? Dat academische mores anders zijn maakt niet veel indruk op krantenjongens. Oxford, het Camp Nou van de academies, definieert plagiaat als ‘presenting someone else’s work or ideas as your own, with or without their consent, by incorporating it into your work without full acknowledgement’. Veel Engels, en geen woord Spaans: ook na (achteraf) instemmen is gappen van werk tegen de regels.
Uiteindelijk stond een artikel klaar, volgens alle journalistieke mores: hoor en wederhoor, externe hoogleraren geraadpleegd (variërend van ‘slordig’ tot ‘hartstikke hard plagiaat’), maar toen stortte het waakvarken van Dassen zich op de bom. Menno Hartman, uitgever van Van Oorschot, redacteur van Dassen, laatste drager van oililysjaals, kwam met een clusterbom aan dreigementen, smoesjes en drogredenen. ‘Het is geen Stapel’, bulderde hij tegen mij aan de telefoon. Dat hij het verschil tussen verzonnen data en gerausjt werk niet snapt is aan hem; met een dreinende kleuter is het lastig discussiëren. Of Hartman het bewijsmateriaal wilde inzien? ‘Hoef ik niet’, hing vervolgens op en ging weer in de spiegel kijken.
Als een dief in de nacht probeert Dassen ertussenuit te knijpen. In de vijfde, herziende druk uit oktober 2022 smeert hij een bijenkorf vol honing over het gezicht van Oude Egberink. Opeens is ‘mede’ verdwenen en heeft hij het over de ‘uitstekende en goed onderbouwde’ scriptie. En dat ‘ikzelf weer een selectie heb gemaakt’ is geneutraliseerd tot ‘er hier weer een selectie is gemaakt’ – dan ben je een zielige gluiperd. Denkt u dat Dassen ergens – in het voorwoord, de inleiding, waar dan ook – aangeeft wat hij heeft aangepast? Natuurlijk niet. Hij weet verdomde goed dat hij fout zit, past in het geniep enkele woorden aan hoopt dat niemand het ziet.
Wat deze incomplete correctie een lachwekkende miskleun maakt is dat Dassen deze vingerafdruk weet dankzij mij: ik had hem erop gewezen tijdens hoor en wederhoor. De andere bewijzen (de identieke citaten, de overschrijffouten, de onvolledige lijst van Abelpapers) had ik niet voorgelegd – alle bovenstaande fouten staan ook in de herziende druk. Maar u kunt de resterende puzzelstukjes bij elkaar leggen, samen vormen die het woord ‘academische berisping’.
Dat was hem dan. Eens zien wat de integriteitscommissie in Leiden ervan maakt. Wat u bovenal niet moet vergeten zijn de naam en het adres van de gelegenheid die deze dief maakt. Menno Hartman, Herengracht 613. Het maakt hem niet uit of de boeken die hij uitgeeft bij elkaar geplunderd zijn, hij dekt zijn spaarvarkentje wel toe. Mocht u om de hoek van het Rembrandtplein zijn en over de gracht lopen, denk dan: hier zit Van Oorschot, handelaar in gestolen ideeën.
TD