Arjan Postma weet veel van dieren. Dat moet wel, want anders droeg hij geen kaki blouse met bijpassende hoed – aan de veren herkent men de vogel. Dieren zijn daarnaast, aldus Postma, precies als mensen. Ik heb dat een uil ooit ook al eens horen zeggen, en er zal dus wel een kern van waarheid in zitten, maar voor Arjan Postma is het wel een verdacht prettige bijkomstigheid dat hij zo, invasieve exoot die hij is, zijn eigen expertisegebied flink uitbreidt.
Volgens Postma kunnen we beter niet zo blijven hangen in het idee dat er een verschil is tussen mens en dier. ‘Als je goed gaat kijken,’ zei hij vorige maand in een radio-interview over zijn nieuwe boek Hoe een gekke mier de wereld kan veranderen, ‘dan kun je eigenlijk voor ieder menselijk gedrag wel een dier vinden dat dat ook als natuurlijk gedrag vertoont.’ Die opmerking drukt een leergierige houding uit, maar is natuurlijk ook een performatieve contradictie: buiten de mens is er geen enkel dier dat zulk vergelijkend onderzoek doet. (Er is ook, voor zover ik weet, nog nooit ergens in de jungle met nachtcamera’s een of ander zeldzaam buideldier betrapt dat, toen het even dacht door niemand te worden bekeken, stiekem het begrip ‘performatieve contradictie’ gebruikte.)
Mensen lijkt Arjan Postma dus nog niet helemaal te doorgronden. Of hij, outfit en al, eigenlijk wel zo veel van dieren weet is ook nog maar de vraag. Postma mag dan boswachter zijn – een beroep, overigens, dat ik als ik een dier was voor geen meter zou vertrouwen: de boswachter, dat is voor het bos toch min of meer een door de bezetter aangestelde rijkscommissaris; een intersoortelijke Seyss-Inquart –, in het zojuist genoemde interview haalt hij desondanks twee keer mieren door de war met kakkerlakken. Eerst door te stellen dat mieren best eens een atoomoorlog zouden kunnen overleven – we weten allemaal dat dat een bekend kakkerlakkencliché is – en later ook nog eens door een mierenhoop te vergelijken met Rotterdam.
Als mens neem ik informatie niet alleen maar tot me in de vorm van geurafscheidingen, maar Postma’s boek stinkt genoeg om het zonder lezen af te serveren. De man debiteert naast zijn beestenanekdotes vooral een hoop hippiegezanik over lekker eigenwijs zijn, niet bij de pakken neer gaan zitten, het zijn van de minieme en vooral niet al te structurele of overdachte verandering die u wil zien, en meer van dat soort bregmanesk gezwam. We zijn niet alleen net dieren, we moeten ook nog van ze leren.
Niet alleen springt Arjan Postma daar natuurlijk met één soepele, katachtige beweging van is naar ought: hoe bepalen we bovendien welk dierlijk gedrag we na moeten bootsen? Ik deed er net misschien wat lollig over, maar er zijn natuurlijk wel degelijk grote overeenkomsten tussen mensen en dieren: dieren zijn bedriegers, verkrachters, moordenaars, en bijzonder onverantwoordelijke weggebruikers op de koop toe. Dat blijken echter niet de karaktertrekken die Arjan Postma in het dierenrijk waardeert. Op de een of andere manier bestaat het gedrag dat de mens van dieren over zou moeten nemen bij dit soort types altijd precies uit de handelingen waar ze ook zonder wetenschappelijk verantwoorde fabel al voor zouden pleiten.
Had Postma zijn eigen gemekker en geblaat serieuzer genomen, dan had hij zijn cirkelrederening trouwens nooit op papier gezet. Als er één ding is dat onze beestenbroeders en -zusters niet doen, een enkele getrainde olifant daargelaten, is het schrijven. Waar haalt iemand die het verschil tussen een mens en een hangbuikzwijn niet wil zien dan zijn inspiratie vandaan? De vroege werken van een doodshoofdaapje? De nagelaten bekentenissen van een stokstaartje? Het dagboek van een halsbandparkiet? Er is maar één diersoort die boeken schrijft. Of dat ons beter maakt dan de rest van het faunagepeupel is dankzij mensen als Arjan Postma nog maar de vraag.
BN