Soms kijk ik om me heen, en vraag ik me af: waarom zijn de dingen zoals ze zijn? Waarom betalen 1114 mensen vijf euro per maand om te lezen hoe Eva Hoeke aangekoekte sperzieboonresten uit de broekjes van haar kroost pulkt? Waarom hebben we in dit land een literair tijdschrift over wielrennen én een literair tijdschrift over voetbal? Waarom behandelen we het landschap van Noord-Holland met affectie, en niet met Agent Orange?

Lang heb ik gedacht dat deze zaken samenhingen met een diepere perversie van het Hollanderschap, dat ze natuurlijke gevolgen waren van duizenden jaren stomen in moerasdamp. Maar ik heb het licht gezien. Mij is door een klein vogeltje ingefluisterd hoe het zit. Het gedweep, sprak het vogeltje, sijpelt omhoog vanuit de ondergrond, langs de middelmatige mannetjes, langs Bert Wagendorp, Philip Huff, Tommy Wieringa, Henk Spaan, Christiaan Weijts, langs alle flutcolumns over huiselijk gesabbel, het tiradeblog van Twan Vet, Spinvis, Norah Hendriks. De bron heeft een naam: Jan Hendrik Frederik Grönloh, alias Nescio, de oerpuber, de dweper der dwepers.

Voor de meeste mensen gaat het eerste contact met Nescio als volgt: je bent een jongen van een jaar of zestien, in volstrekte onschuld met je dagelijkse bezigheden aan de gang, als een meneer van middelbare leeftijd op je afstapt. ‘Jongen’, zegt die meneer, ‘heb jij wel eens iets van Nescio gelezen?’. Je ziet vertedering in zijn ogen, ogen die hangen onder sliertig haar dat opzij is gekamd om een kale plek te verbergen. ‘Toen ik jouw leeftijd had, jongen, vond ik dat zulke ontroerende boeken. Jongen, zo móói vond ik die boeken.’ De bundel die hij je geeft ruikt naar mannenzweet. Je weet niet of hij je wil bepotelen.

In het boek staan drie verhalen over jongens van een jaar of dertig die terugblikken op hun leven als jongens van een jaar of twintig. Dat de verhalen ontroerend zijn, kun je zien aan het feit dat er veel verkleinwoorden in staan, en dat er heel ingewikkeld wordt gedaan over het Noord-Hollandse platteland. Aan het einde van een Nescio-verhaal wordt een van de personages gek, of pleegt hij op een betekenisvolle manier zelfmoord. Soms staat er ergens een treurwilg. Dat betekent ook iets.

Nescio is geliefd onder jongensachtige mannen, types die met een blik bier achter hun bureau zitten na te denken over hun jeugd, en over hoe ontroerend het is dat ze dat aan het doen zijn. ‘Wat ben ik toch fijnbesnaard’, denkt de Nescio-fan, ‘dat ik hier zo te zwelgen zit. Ik hoop dat die kankerhoer van een ex-vrouw van me niet weer om alimentatie gaat zeuren.’

Het is allemaal ziekelijke kinderlijkheid. De rotte kern van het oeuvre van Nescio, het verhaal waarin alles samenkomt, is Dichtertje (let op dat ontroerende verkleinwoord). Het gaat over een dichtertje dat, ondanks het feit ‘datti’ een vrouwtje heeft, altijd zit te kijken naar mooie meisjes, die ‘i’ ziet als ‘i’ een loopje maakt langs de Amsterdamse grachtjes. Een willekeurige zin: ‘met z’n twee handen op den knop van z’n wandelstok zatti te staren en onderwijl te denken, datti zulke mooie blanke, fijne en slanke handen had, zooals dichtertjes dat doen.’ MAJM wou datti een tijdmachini had, zodatti die fijne slanke handi met een loden pijpi kon bewerken.

Het dilemma van het dichtertje is dat hij graag eens iemand buiten zijn huwelijk om zou neuken, wat niet mag van de kleinburgerlijke ‘God van Nederland’. (Ongetwijfeld zit nu ergens een grijze neerlandicus te gniffelen omdat hij denkt dat ik niet weet wie E.J. Potgieter is, maar dat weet ik wel, seniele lul.) ‘Een groot dichter te zijn en dan te vallen’ is zijn doel. Hij denkt er heel lang over na, kijkt een poosje naar een weiland, gaat krikken met zijn schoonzus, en dan wordt hij gek. Ontroerend.

Iedereen heeft natuurlijk iets van een dichtertje in zich, net zoals iedereen een bruinhemd op zijn schouder heeft. Het is alleen de bedoeling om hem zo snel mogelijk de nek om te draaien, en dat is in dit land een onmogelijkheid geworden. Via Nescio hebben de dichtertjes alles geïnfiltreerd. Doordat we hem nog serieus nemen, moeten we het gezwelg en het gedweep in alle andere verschijningsvormen ook serieus nemen. Vanwege Nescio is het in Nederland literatuur als je heel lang naar een fiets of een voetbal kijkt en daar stomp viagraproza over schrijft. Dat Christiaan Weijts subsidie kan vangen voor het op papier herbeleven van zijn natte dromen uit gymnasium drie, is aan hem te danken.

De echte hoogtijdagen van de Nescioadepten waren de jaren ‘70, toen de geest van Potgieter net uitgedreven was, en alle gekwelde dichtertjes eindelijk zo veel mochten neuken als hun hartje begeerde. Hoe dat ze verging, kunt u teruglezen in de dagboeken van Mensje van Keulen. De grote Amsterdamse seksbrij van toen is misschien voorbij, maar de zucht naar emoporno en sentimentaliteit is nog altijd bij ons. Vrienden, wees daar beducht voor, doe het niet, zet dat blik bier weg. Eindig niet als hoofdredacteur van een literair tijdschrift over voetbal.

MAJM

Archief