3_44szom02_schalmlitcafe_511_pleijfbobbronshofWie denkt dat historici alleen maar nostalgische betweters zijn met het relativeringsvermogen van een zweefmolen, heeft het mooi mis. Natuurlijk, je hebt Maarten van Rossem, die zijn mening minder snel herziet dan een dominee uit Nunspeet. We vergeten even Thomas von der Dunk, die zijn anti-PVV-speech zelfs wel búiten het dorpshuis wil houden als hij binnen niet welkom is. Maar gelukkig hebben we Herman Pleij, de man die bekendstaat om zijn weidse blik op de geschiedenis. Letterlijk in dit geval, want hij is zo scheel dat zijn kijk op het heden zich ook in het verleden afspeelt.

Pleij is Neêrlands knuffelhistoricus, een man die mag opdraven als er over geschiedenis gesproken moet worden en die in tegenstelling tot collega Geert Mak geen acute eczeem in de liesstreek oproept. Het lezen van en luisteren naar Pleij is te vergelijken met een sympathieke ober in een heel vies restaurant. Je krijgt een drol op een bord met een toef slagroom, maar omdat hij het zo leuk brengt, blijf je maar zitten en kauw je er smakelijk op omdat hij bij je tafel blijft staan.
Neem zijn nieuwste boek over Anna Bijns, door Pleij liefkozend ‘de eerste bestsellerauteur van het Nederlandse taalgebied’ genoemd. Men vindt geen levensveranderende inzichten in het boek, maar Pleij brengt het met een jeu waarvan je je bijna gaat afvragen of er geen Tilburgse onderzoeksmethoden aan te pas zijn gekomen. Geschiedenis in een sappig jasje steken om het zo interessanter te maken, het zou kunnen, als het Pleij niet was.

Pleij is nu eenmaal de opa die geschiedenis zó interessant vindt, dat hij best de pest eens onder de leden zou willen hebben, puur om het gevoel van vroeger te krijgen. Hij is de historicus bij wie je op schoot mag komen zitten voor een goed verhaal zonder dat hij zijn harige neus iets te lang tegen je wang aandrukt. Het is bijna te smeuïg bij die Pleij. Het maakt hem niet uit, je kunt hem midden in de nacht wakker maken voor een dolzinnige collectie middeleeuwse benamingen voor de aars of een queeste over een scheetwedstrijd tussen een stel rebelse begijnen.
Dan dat boek, Anna Bijns, van Antwerpen. Het boek bevat 350 pagina’s informatie over een vrouw die leefde in een tijd waarin je haar gegevens nog niet op LinkedIn kon vinden. Dat is op zich een prestatie, ware het niet dat je wel kunt zien dat Pleij ook een dagje ouder wordt: hij begint in herhaling te vallen. Je leest wel erg vaak dat mevrouwtje Bijns een zelfstandige vrouw was en dat ze in een mannenwereld stond. Het had ook volstaan te stellen dat Anna Bijns een nogal strijdbare conservatieveling was met een teringhekel aan haar ex-geliefde en aan Luther. Eigenlijk was Anna een soort middeleeuwse Patty Brard, behalve dan dat Brard niet weet wie Luther was. Pleij zet Bijns neer als één van de eerste polemisten in het Nederlandse taalgebied. ‘Spinnen vol etters, zijn ketters’ schreef ze over de Lutheranen.

Goed, alles leuk en aardig over Pleij, maar wat je vaak ziet is dat baasjes een beetje gaan lijken op hun huisdier. Daar hoef je alleen maar het wrattenzwijntje van Agnes Jongerius voor te aanschouwen. Historici hebben op hun beurt vaak een interesse in één bepaalde persoon die in het verleden leefde en waar ze een bijzondere sympathie voor koesteren. Ze kennen daarnaast allerlei eigenschappen aan die persoon toe waar je je van kunt afvragen of ze die wel echt gehad hebben. Hitlerbiograaf Joachim Fest koesterde een bepaalde sympathie voor nazi-architect Albert Speer, die hij zo positief neerzette dat je hem zo zou vragen om je tuin te herinrichten. Op die manier hield hij hem uit de wind. Net als prostitutie is geschiedenis bedrijven mensenwerk. Je moet weten wie je in huis hebt als je vraagt iets te beschrijven. Als Gretta Duisenberg een geschiedenis over de Tweede Wereldoorlog zou moeten optekenen, zou ze slechts vertellen dat het tiental Palestijnen in Nederland het in de hongerwinter zo koud had.

Pleij houdt op die manier intens van Anna Bijns, ondanks dat het een nogal hysterisch wijf geweest moet zijn. Hij lijkt het daarnaast nog veelal met haar eens te zijn ook. Pleij bespreekt het lijden aan de verloren liefde van Bijns zo stelselmatig en uitvoerig, dat je je afvraagt waar het voor Pleij misging. En dan die intense haat voor de hervormingsgezinden in de kerk. Misschien is dat wel wat Pleij ons stiekem duidelijk wil maken. Dat we er goed aan zouden doen die verdomde nieuwkomers van onze tijd, die ons land willen veranderen, aan te pakken en op de brandstapel te zetten. Het zou een hoop verklaren voor wat betreft een selectie uit het oeuvre van Herman: Het Nederlandse Onbehagen, Hollands welbehagen, De herontdekking van Nederland, Erasmus en het poldermodel, Wij Nederlanders, etcetera. Martin Bosma zou een harde krijgen van zulke titels op zijn naam.

Maar net als je denkt dat Herman een verborgen agenda heeft waarin hij pleijt voor een arische staat, is daar het beeld weer van die lieve oude man, die onschuldige emeritus hoogleraar die je alleen maar in geuren en kleuren wil vertellen over hoe het vroeger ging. Toen de Blauwe Schuit nog door de straten trok en de boel op stelten zette. Je hebt weer voor je hoe hij beschrijft dat getalenteerde vrouwen in de middeleeuwen geroemd werden om hun ‘mannelijke eigenschappen’, en dat Anna Bijns in Maarten Luther de duivel in een andere gedaante zag. Toe maar, schrijf die ketters de vernieling in. Want als Herman Pleij dat zegt, dan is dat zo.

Archief