Van J.D. Salinger was bekend dat hij uitsluitend schrijvers las die lang en breed dood waren. Dat is misschien een beetje een overdreven aanpak. Bovendien kan die snel tot een karikatuur verworden. Kitschauteur Pieter Waterdrinker deelde ook een keer mee dat hij alleen nog doden las. Want die schrijvers van nu konden er allemaal niks van en de jeugd moest hem, Pieter Waterdrinker, niet, en niemand moest hem, en nu hij er toch over begon: ze pestten hem allemaal, en hij was toch eerder een auteur in de lijn van Dostojevski en Nabokov en Tolstoi, en Nederland was een tyfusland, en… Kortom, welkom in het gekkenhuis, waar de patiënten immers ook altijd schijnen te denken dat ze Jezus of Napoleon zijn en waar ze wéten dat echt iedereen tegen ze is.

Van Salinger naar Waterdrinker, dat is best wel een grote stap, of liever gezegd duik naar beneden. Van Pieter Waterdrinker naar Abdelkader Benali is echter maar een klein huppeltje, al is de ene netwerker uiteraard niet de andere netwerker (ik had hier eerst antisemiet staan, maar Benali is natuurlijk geen antisemiet, alleen als hij dronken is). Benali vindt, schreef hij in een column in Trouw, dat je alleen nog levende schrijvers moet lezen: ‘We moeten voorbij de canon van de babyboomers.’ Benali bedoelde eigenlijk de witte babyboomers, want een oude knar als Alfred Birney kon weer wel: de studie Nederlands moet, merkte Benali op, zien af te komen van ‘het ongewenste label’ dat het ‘een spierwitte studie’ is. Let op: Benali schrijft niet wit maar spierwit; hij heeft het niet over zomaar een label, maar over een ongewenst label. Dit taalgebruik is bepaald niet subtiel of suggestief. Het heeft niets met literatuur te maken, laat dat duidelijk zijn. Maar goed, laat die Benali maar lekker doortikken, zullen ze bij Trouw hebben gedacht, want, en, nou, ja – je weet eigenlijk niet wat ze op zo’n krantenredactie precies denken. Ik denk dat ze bevangen zijn door algehele krankzinnigheid.

Hoe dan ook, de column van Benali was tegen het zere been van allerlei neerlandici. Ze sputterden in elk geval een beetje tegen. Daarna wisten ze niet hoe snel ze Benali moesten aanwerven om lezingen op diezelfde universiteit die hij zojuist nog had beledigd te verzorgen of hoe spoedig ze hem moesten uitnodigen voor boeiende discussies over dit door hem aangezwengelde bijzonder interessante onderwerp.

Ik heb ook Nederlands gestudeerd en o god, wat schaam ik me voor mijn collega’s. Terwijl ik dit tik zijn ze op Twitter zelfs een actie begonnen onder de hashtag WIJZIJNNEERLANDICI. Ze leggen uit waarom ze Nederlands zijn gaan studeren en hoe belangrijk die ervaring voor hen is geweest en hoe fijn het voor anderen zou zijn om ook Nederlands te studeren.

Jeroen Dera, die inmiddels literatuuronderwijs onderzoekt en poëzierecensent is (lees ik op zijn tijdlijn), deelt mee dat er veel goede redenen zijn om je op universitair niveau in onze letteren en taal te verdiepen. En dan komt het: ‘Ik studeerde Nederlands, omdat spelen met taal mij op de middelbare school in het hart raakte.’ Ik denk dat sinds het pedonummer er geen viezere zin in Propria Cures heeft gestaan dan die ik zojuist van Jeroen Dera heb geciteerd. Spelen met taal. In het hart raken. De universiteit als kleuterspeelplaats waar je elk moment clichémannetje Jeroen Dera tegen het lijf kunt lopen. Moeder ga voor uw kind staan, Jeroen Dera komt eraan.

Lees ik schrijvers van nu, romans en gedichten van jonge mensen, gewoon, buiten de universiteit om, op mijn eigen houtje? Zeker. Ik lees zelfs ook boeken van mensen die doceren aan de universiteit. Een mooi boek is, ik noem maar wat, Verrek, het is geen kunstenaar van Edwin Praat. Het gaat over het schrijverschap van Gerard Reve. Reve is al een tijdje dood, maar volgens mij leeft Edwin Praat nog wel.

Dat is een van de aardige kanten van lezen: je kunt (over) dode en levende schrijvers lezen, over vroeger en nu, en zelfs over de toekomst, en om helemaal precies te zijn lees je als je literatuur leest eigenlijk helemaal nooit óver iets, nee, je leest iets wat er eerder niet was, je leest namelijk literatuur. Ik formuleer dit even zo scherp omdat dit vaak wordt vergeten, er wordt zelfs doorgaans niet aan gedacht. Er is hier al met al sprake van een iets ingewikkelder kwestie. Je ziet het de mensen die pleiten voor een universitaire studie Nederlandse taal- en letterkunde doen en ook Benali is van deze aanpak: ze devalueren literair taalgebruik en maken er een eenvoudig voertuig van voor het overbrengen van bepaalde menselijke waarheden en waarden. Literatuur en de bestudering ervan wordt een aanvulling op moraalfilosofie. En een moraal, dat is precies waar literatuur niet om gaat.

Zolang literaire fictie, of creatief schrijven, of scheppend proza, in dit licht wordt beschouwd, blijft het altijd een studie die zich ondergeschikt maakt aan andere studies, en zullen de Benali’s van deze wereld munitie in handen hebben om de studie Nederlands af te schieten. Arme schrijvers, dood of levend, die aan de hand van dergelijke moralistische of modieuze termen onder het vergrootglas worden gelegd. Neerlandici die de discussie met Benali aangaan, zetten de bijl aan de wortel van hun eigen vak. In plaats van dat ze trots zijn op hun eigenzinnigheid laten ze zich door Benali meeslepen de modder in – het slijk der onwetendheid. Ze moeten tegen Benali zeggen dat hij op moet tiefen.

AS

Archief