Natuurlijk, dat Amerikanen weer voor Trump gekozen hebben, dat het klimaat onherroepelijk naar de tering gaat en dat het humorloze doodbombarderen van burgers in Palestina-Libanon-Oekraïne voor het oog van de wereld door blijft gaan is net zo triest als het schrappen van demonstraties tegen bezuinigingen op het hoger onderwijs vanwege verwachte rellen uit het pro-Palestijnse kamp – zeker, absoluut, daar valt niets tegenin te brengen en ik ben de laatste die dat zou willen doen, maar ik denk ook dat we de zaken wel een beetje in perspectief moeten blijven zien.
Is het bijvoorbeeld iemand al opgevallen dat na de jarenlange gevelrestaurantie de naam van Het Scheepvaartmuseum teruggekeerd is in het lettertype Arial? Zwart en zonder hoofdletters, in dat voor Windowsgebruikers gratis lettertype uit 1982, op de klassieke zandkleurige gevel van het monumentale gebouw uit 1656. Alsof het een leesoefening is voor zwakbegaafden:
(Zou er iemand geweest zijn die zich heeft afgevraagd of dat gebouw daadwerkelijk een naamsaanduiding op de gevel nodig had? Welke natte vuurpijl zou aan de hint van dat achttiende-eeuws VOC-schip voor de ingang niet genoeg hebben?)
Het zal zeker geen typisch Amsterdams verschijnsel zijn, maar wie binnen de tweevingerige kringspier van de A10 woont wordt wel erg royaal bediend: de verrukkelijk sadistische details die de straat aan de weggebruiker openbaart. Denk aan hoe iemand, hikkend van de lach, het ontwerp bedacht moet hebben van de keiharde en bij regen spekgladde stoeprand voor de fietsenkelder van de OBA. Of de open fietsenroltrap (ook spekglad bij regen) voor het Centraal Station, waar je door een louter Engelssprekende robot geïnstrueerd wordt uit je doppen te kijken, áls die roltrappen al werken (eeuwige bron van huiverend genot: dingen die moeten werken, maar dat niet doen).
Onnodig leed is een veelkoppig en altijd hitsig monster. Veel kan ik begrijpen, maar waar mijn opwinding voor fietstassen vandaan komt weet ik niet. Andermans fietstassen, welteverstaan. Gaat mijn hart tekeer vanwege de ruimte die ze innemen naast het achterwiel, zowel op het fietspad als in het fietsenrek – ruimte waarvan de fietstassengebruiker zich nooit bewust lijkt? Of is het vanwege de veronderstelde handigheid van die zaadloze zakken, canvas buidels die vooral door voorbijwandelende toeristen gebruikt worden om Wok to Go-bakken, volgescheten koffiefilters en doe-hetzelfabortussen in te bewaren? Misschien voel ik een koortsige gloed opkomen als ik zie hoe geconcentreerd langzaam die fietstassers met hun waterdichte jassen en beslagen brilletjes vooruit plegen te komen, in een uitdagend laag tempo, haast bedoeld om naderbij te komen, een uitnodiging zonder taal, een fysiek lonken – kom maar – dat op elementair niveau provocerend contrasteert met de deuken in het doek van de fietstassen. Ik weet het niet.
Vrij Nederland is zekerder als het om zulk soort kwesties van de openbare weg gaat. De kwestie is in dit geval de fatbike. Daarover meldt VN op Instagram namelijk dat ze er ‘zeer dom’ uitzien. (Inmiddels is het met de verkoop van fatbikes steil bergafwaarts gegaan.) Ik heb over deze beschuldiging nagedacht en ik denk dat je veel van fatbikes kunt zeggen, maar niet dat ze er ‘zeer dom’ uitzien. Eerder overdreven stevig, robuuster dan de reet van je vader, avontuurlijk, Oost-Duitsland-jaren-zeventigachtig. Het is irritant dat ze je zo geruisloos inhalen in vergelijking met fossielebrandstofknetteraars en het is verontrustend dat de helft van de berijders die op de spoedeisende hulp belandt jonger is dan zestien jaar maar wettelijk net niet dood genoeg voor orgaantransplantaties. Bovendien zal het rijgedrag van zulke onvolwassen fietsers Vrij Nederland-lezers ongetwijfeld een doorn in het oog zijn, rijgedrag waaruit een grote mate van onbescheidenheid spreekt.
Aangekomen bij deze alinea zal de lezer wel opgemerkt hebben dat ik veel voel bij het stadsverkeer. Niet alleen kan ik ervan genieten om me te verwonderen over de heerlijke grillen van medeweggebruikers, ook de stadsplanning, openbare werken, betongrijze rondingen van infrastructuur en zelfs het gemêleerde verkeersgeluid bereiken op een doordeweekse ochtend alle uithoeken van mijn gevoel. Ik heb vaak de ervaring dat ik, al fietsend of lopend door de stad, meer meemaak dan ik feitelijk zou kunnen navertellen, dat ik me in een haast droomachtige, verheven toestand bevind die meer betekent dan de straatstenen die onder me wegtrekken of de mensen die me passeren, versneld afgespeelde wolken achter de bomen. Het verkeer is een verzameling objecten in een grootsch verband, een mysterieuze entiteit die voor iets groters staat, en dat grotere wil me via een raadselachtige omweg laten zien hoe het ervoor staat in het leven, de liefde, de literatuur.
Die fatbike wil ons iets vertellen over de stand van zaken in de literatuur, dat is me inmiddels duidelijk geworden. De gemiddelde lezer is het niet gewend om rechts ingehaald te worden, dat twee jongens onbeschaamd lol kunnen hebben (let op: onbeschaamd, lol), dat ze ‘ineens’ met ‘veel’ zijn en schijt hebben aan ingesleten regels. En ik wil niet generaliseren, dat is iets voor VVD’ers en boeren, maar het zou me niets verbazen als de VN-lezer niet voorbij de zwarte yeezys en hoody kijkt, want als de fatbiker een blonde scheiding, een AppleWatch en een linguale jeukbeugel zou dragen was hij geen mediterroraantje maar een ambitieuze weggebruiker. Een godeskind dat over ’s Heeren wegen zoeft als een goede grap over het hoofd van je moeder.
Was er maar een literair tijdschrift dat nooit genoegen neemt met de status quo in de letteren, een status die zich behaaglijk dicht nestelt tegen een tandeloos gemiddelde. Een literair blad dat de vinger in het zere plekje steekt, omdat dat soms moet en vaak ook gewoon leuk is om te doen. Een blad waar stijl even belangrijk is als hang naar beledigen, zelfdestructie, death by InDesign, mooie woorden over moeders. Een blad dat geen enkele smaak-, zeden- of moraalregel respecteert, hooguit de richtlijnen uit het Groene Boekje, en dan de reguliere literaire bladen links en rechts lachend inhaalt op opgevoerd maar diepzinnig proza. Een weekblad dat trouwens tweewekelijks verschijnt, op vreemd dik krantenpapier waar de incontinente Thomas de Veen urenlang plezier van heeft.
Als gastredacteur van PC mocht ik enkele weken meekarren op dit gevaarlijke vehikel, achterop, het zadel nog warm van Delphine Lecompte, de wereld- nee Beneluxbekende televisieontregelende bladblazende roekeloze neushoornjagerjagende etceteraënde gifmenger. Ik heb veel geleerd en besluit het voor mezelf te houden. Krijg zelf de tering.
Eén vraag houdt me nog wel bezig. Waar gaan die fietstassen over? Over mezelf? Waarschijnlijk over mijn angsten, de angst om de verkeerde keuze te maken: alles kan altijd handiger, efficiënter, juister. Er bestaat een slimmere versie van mezelf die meer uit het leven haalt, die meer geniet, maar ik ken hem niet, hooguit een vage afdruk van zijn ziel in de deuken van fietstassen.
M10