Het is niet netjes om zomaar te verdwijnen als je vermoedt dat je broertje homo is. De debuutroman van Maurits de Bruijn, Broer, laat zien waarom. Al speelt je broertje liever met de barbies van je buurmeisje in plaats van met het buurmeisje zelf, kun je met hem vechten noch voetballen en heeft hij een betere band met je moeder dan jij ooit zult hebben, zomaar verdwijnen doe je als grote broer niet. Ook als hij zover is om de wereld te vertellen dat hij van de herenliefde is en zonder dat iemand hem verwonderd aankijkt kan vertellen dat hij naar Lady Gaga in het Ziggo Dome geweest is, dat hij een app op zijn telefoon heeft waarmee hij altijd en overal met iemand in de buurt seks kan hebben om hem vervolgens nooit meer te zien en dat hij voortaan niets anders meer zal dragen dan een donkere skinnyjeans en een verwassen shirt met wijde hals en gigantische armgaten, blijft het niet kies om zomaar te verdwijnen. Bevestiging van de vermoedens maakt de verdwijning begrijpelijker, maar niet minder fout dan op de verjaardag van je tante uit het niets je achtjarige nichtje keihard met haar eigen Nintendo DS in haar gezicht slaan.
Ondanks deze bezwaren verdween de broer van Maurits de Bruijn toen hij vijftien was. Zijn broer was eenentwintig toen hij verdween en volgens de Bruijn ‘zes jaar mooier en zes jaar slimmer’(p.17). Zijn broer luisterde naar Nirvana en Pearl Jam, had lang haar en vriendinnetjes, terwijl deze De Bruijn met barbies speelde, zijn nagels lakte en met zijn moeder mee mocht naar de schoonheidsspecialiste. Inmiddels is het dertien jaar geleden dat de broer van De Bruijn verdween. Zijn debuutroman gaat over het verlies, het gemis en de leegte die zijn broer achterliet. In het boek is het tien jaar geleden dat de broer van Wolf is verdwenen. Hij is voor justitie tot een administratieve zaak verworden; vermist zijn kan niet meer. Hij is of dood, of levend. Dit is voor Wolf de reden om op zoek te gaan naar Broer. ‘Voor hij wordt doodverklaard kan ik hem nog redden. Ik heb drie maanden en vijf weken de tijd om het paleis (van justitie) te laten zien dat Broer niet dood maar levend is.’(p.15)
De reis die Wolf vervolgens onderneemt op zoek naar Broer brengt hem achtereenvolgens naar Berlijn, Boedapest, Rome, Barcelona, Ibiza, Tel Aviv en New York. De Bruijn schrijft alsof je de gedachten van Wolf leest. Soms zijn dit interessante gedachten (‘de Hongaarse man is vierkant’, p.51), veel vaker zijn ze onzinnig (‘Israël, stoffig, geil land’, p.110) of ronduit stupide (‘Rome is een steunkous’, p.65). Door de gedachten van Wolf kom je als lezer niet alleen te weten wat hij doet, maar ook wat hij denkt. Daarbij is het opvallend dat Wolf tijdens zijn reis wel veel aan Broer denkt, maar vervolgens in de plaatsen die hij aandoet weinig tijd besteedt aan het daadwerkelijk zoeken van zijn broer.
Veel meer tijd is Wolf kwijt aan seks hebben met andere mannen. Zoals met Donkerblauw in Berlijn: ‘Wodka is over mijn tabak gestroomd, zijn sperma over mijn buik.’(p.35). Hoewel er, als deze mannen hun penissen in Wolf stoppen, feitelijk ook sprake is van een verdwijning of een leegte die gevuld wordt, is deze metafoor niet alleen misplaatst, hij klopt ook niet. Wat we van Wolf over Broer te weten komen is namelijk dat hij zich beter laat omschrijven als een sociale, zachtaardige, betrokken jongen dan als een lul. Wel is de hoeveelheid seks die Wolf op zijn reis heeft een verder argument waarom het geen pas heeft om te verdwijnen als je broertje homo blijkt te zijn. Een homoseksueel broertje hebben is iets waarmee nog wel te leven valt, maar hem vervolgens in een boek uitgebreid horen vertellen over zijn seksuele escapades met vele nichten over de gehele wereld wetende dat jij daar de verantwoording voor draagt is een stuk lastiger een plaats te geven.
Bovendien leiden de relaties die Wolf aangaat met verschillende mannen in verschillende steden af van de kern van het boek, de verdwijning van Broer en hoe Wolf daarmee omgaat. In herinneringen aan voor en na de verdwijning van Broer wisselen pijn, verdriet en gemis elkaar af met schuldgevoelens, en wat blijft is het onbegrip. Aangrijpend is het als Wolf vertelt hoe zijn vader op de dag dat het visum van Broer verliep de hele dag op Schiphol rondhing in de hoop dat hij noodgedwongen terug zou keren. Niemand gun je een dag op Schiphol zonder dat er een vakantie in het vooruitzicht is. Deze herinneringen aan Broer en de emotionele epileptische aanvallen waar Wolf sinds zijn verdwijning last van heeft zijn beeldend geschreven en veruit de belangrijkste reden waarom je niet zomaar kunt verdwijnen. Het is alleen jammer dat deze stukjes verloren gaan in een zee van mannenlichamen.
Maurits de Bruijn: Broer. Uitgeverij Nieuw Amsterdam, €16,95