Iedereen heeft levensvragen. Zo stelt een vriend van me, als hij te veel bruine rum heeft gedronken, altijd de vraag wie de op een na beste voetballer aller tijden is: Messi of Ronaldo? Een ander vraagt wie beter zijn: de Stones of de Beatles? Antwoord: Led Zeppelin natuurlijk. Ik las ooit in een fanblad dat Robert Plant in zijn wilde jaren de tentakels van een octopus in de kut van een groupie liet glijden en dat zij, dankzij de zuignapjes van het weekdier, een groter stembereik kreeg dan de frontman van de band. Ik daarentegen vraag me af of mensen dom zijn, of slecht. Is het onkunde of doortraptheid? Deze vraag, waarvan de antwoorden een dialectische relatie hebben, is eindelijk opgelost, er is een synthese ontstaan, ik kan vredig sterven. Ik stel u voor: Agneta Fischer, hoogleraar sociale psychologie en decaan van de Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen.

Leidinggeven aan de grootste faculteit van continentaal Europa is best een zware baan – medewerkers die willen besluiten over hun eigen tijdsindeling, studenten die een tentenkamp op de campus organiseren – dus de voorganger van Fischer, Hans Brug, besloot bijna twee jaar geleden een rustig heenkomen te zoeken in de bossen van Bilthoven. Directeur worden van een saai en rustig instituut als het RIVM leek hem wel wat, wat kon hem nou overkomen? Dankzij het helderziende talent van Brug zit die faculteit (gehuisvest in het lelijkste gebouw van Amsterdam, en dan reken ik die quasikitschmeuk in de Houthavens mee) dus opgescheept met een manager die binnen de psychologie (het kleuterklasje van de menswetenschap) ook nog gespecialiseerd is in sociale psychologie (de incontinentiehoek in de kleuterklas, naast de deur van het lokaal). Good old Freud aan de cocaïne kon op een namiddag makkelijker een oorzakelijk verband aantonen tussen agorafobie en een bezemkast dan tien van die laaielichters tussen vlees en moord in hun hele carrière bij elkaar.

Fischer besloot om in een interne mail haar mening te geven over het online surveillancesysteem dat de faculteit gebruikt om toezicht te houden bij thuistentamens. Nou is het natuurlijk zo dat iedere zichzelf respecterende studie sowieso geen tentamens afneemt: voor blokken verwijs ik naar het hierboven beschreven basisschoolhok. En uiteraard is het makkelijk om grappen te maken over het feit dat de voormalige collega van Diederik Stapel zich druk maakt om de bestrijding van fraude, en daarom doe ik dat niet. Fischer heeft menig maal met hem samengewerkt, vaardigheden van hem geleerd en de universiteit mag blij zijn dat ze zo’n inventieve en creatieve benadering van complexe problemen zoals niet-significante resultaten heeft. Nee, het gaat mij om de infantiele boodschap waaruit blijkt dat het glazen plafond soms zo slecht nog niet is.

‘Nu ben ik nooit zo onder de indruk van de strijd voor voldoende privacy door mensen die hun hele leven op Instagram, Facebook, Twitter of Whatsapp zetten, dan wel een g-mail account hebben, of Google docs of Google maps gebruiken,’ schrijft ze. Het is nog niet heel lang geleden dat de universiteit haar eigen studentenmailsysteem heeft uitbesteed aan een bekend internetbedrijf uit Sillicon Valley waarvan de naam bestaat uit zes letters en begint met een G. ‘Het gaat dus blijkbaar toch meer om het gevoel. Jouw kamer – meest intieme plek op de wereld – wordt gefilmd en vreemden kunnen zien wat voor B-kwaliteit boeken, ranzige posters en opmerkelijke snuisterijen je hebt. Dat kan je allemaal afdekken met een groot laken natuurlijk, maar misschien moet je laten zien dat je je moeder daar niet onder hebt verstopt.’ Na het lezen van zo’n tekst vraag ik me af hoe Fischer hoogleraar is geworden. Waarschijnlijk heeft ze haar leerstoel gekregen, gratis bij aankoop van een Billy en een Benno in de Ikea, maar is ze verdwaald geraakt in de handleiding van het knutselpakket. Ik fantaseer over het plaatsen van een camera in de meest intieme ruimtes van mevrouw Fischer (haar slaap- en woonkamer die zijn ingericht volgens de nieuwste Zweedse catalogus, haar hoofd) om uiteindelijk teleurgesteld te beseffen dat er niets te zien zal zijn; slechts leegte, leegte die ademt.

Ik zie Fischer tachtig jaar terug voor me, in dezelfde buurt als waar nu ook haar kantoor is. Ze is diender van de gemeenteadministratie en aan haar loket staat een man, een onbetrouwbaar sujet, die boos is over de schending van zijn persoonlijke levenssfeer. ‘Ja, meneer Cohen, u kunt wel klagen dat er een J achter uw naam staat in het register, maar ik ben niet onder de indruk van mensen van uw soort die klagen over hun privacy. Wie zie ik iedere vrijdagavond samenklitten rond de sjoel? Precies. En die dikke slierten langs uw hoofd, daarmee loopt u toch ook over straat? Ja, vertrouwen is inderdaad goed meneer Cohen, maar controle is toch beter.’

TD

Archief