Nu we met 130 km/u over de Afluitdijk mogen rijden, moest ik denken aan een andere keer dat ik over de Afsluitdijk reed. De gemiddelde snelheid lag toen rond de 15 km/u. Het was de zomervakantie van 1995 en we gingen met het gezin op fietsvakantie.
Het fietsen ging best aardig. Althans voor mijn vader, moeder en mijn oudere zus. Ik hobbelde steeds zo’n paar honderd meter achter ze aan. Af en toe waren ze zo vriendelijk om even te stoppen. Zodra ik me dan hijgend en rood aangelopen bij ze had gevoegd, stapten ze zichtbaar geërgerd weer op de fiets en hervatten we de tocht voor korte tijd met zijn vieren. Maar meestal namen ze die moeite om te stoppen helemaal niet en het grootste gedeelte van de vakantie fietste ik dan ook in mijn eentje door de Friese landschappen.
We fietsten van Zurich naar Bolsward. Van Bolsward naar Sneek. En van Sneek naar Wommels. Langs slootjes, koeien, weilanden en kerken. En langs auto’s waar gezinnen met zijn allen gezellig in zaten op weg naar exotische bestemmingen als Frankrijk en Spanje. Het waaide hard. Zo’n vervelende snijdende wind. En het regende onophoudelijk. Mijn fiets, een tweedehands Batavia waar ik eigenlijk al veel te groot voor was, trapte zwaar. Ik had het vermoeden dat hij aanliep, maar mijn ouders zeiden dat ik met niet zo moest aanstellen en gewoon een beetje door moest fietsen. Op mijn laatste krachten, ik hing inmiddels over het stuur en mijn vader gaf af en toe een harde trap tegen mijn bagagedrager, togen we van Wommels naar Franeker.
’s Avonds zouden we gaan we eten bij beste restaurant van Franeker: Het wapen van Franeker. Voor de afwisseling wilden mijn ouders er vanaf de camping naar toe wandelen. ‘Even de benen strekken.’ De wandeling duurde driekwartier en halverwege begon het te regenen en hagelen. Mijn zus en ik hadden het erg koud en bij elke stap die we zetten gutste het water als een spons uit onze sokken. Eenmaal binnen lieten we onze ogen angstig langs de gerechten op de menukaart glijden. Het klonk allemaal niet best, en alle gerechten waren bovendien geschreven met van die vervelende umlauts die het aanbod ook al niet bepaald smakelijker deed klinken. Zo was er een ‘Soerkoalskûtel’, er waren ‘Sprûtjes mei tjiss’ en er was de ‘Fryske Macaroni’. Dat laatste gerecht had dan wel geen umlaut maar dat maakte het toch niet minder verdacht; na een bezoek aan de plaatselijke pizzeria van Sneek een paar dagen eerder, wist ik dat de Italiaanse keuken niet de sterkste kant van de Friezen was.
De korst van mijn pizza salami was zo dik en hard geweest dat ik in een hap twee melktanden had verloren en de hoeveelheid gele glimmende kaas die op de pizza lag was genoeg om drie weken lang een hele overblijfklas mee in leven te houden. De plas olie die bovenop op de pizza dreef, had ik toen de serveerster, een dikke Friezin die erg naar manege rook, even niet keek, in de plantenbak naast me gegoten. Nee, de macaroni kon ik beter niet nemen. Ik besloot het minst erge gerecht van de kaart te bestellen. Een Duitse biefstuk met gekookte aardappelen en een fijn assortiment groenten.
Aanvankelijk leek het nog mee te vallen. Ja, de biefstuk was zo taai dat je er vijf minuten op moest kauwen alvorens je überhaupt een poging kon gaan doen om hem door te slikken maar ze hadden er op zijn minst geen cranberrysaus over heen gegooid (een vrucht die de Friezen het liefst in elk gerecht verwerkten, wist ik na vijf dagen doorgebracht te hebben in deze achterlijke provincie). De gekookte aardappels waren erg droog en bovendien koud maar ook hier dankte ik God op mijn blote knieën dat hij mij de cranberryjus gespaard had. Nadat ik de eerste hap had doorgeslikt, bleek echter dat we nog niet alles op tafel hadden gekregen.
Vol afschuw keken mijn zus en ik toe hoe de ober glimlachend drie zilveren schalen op tafel plaatste. De geur van kapot gekookte bloemkool en muffe sperziebonen werden in mijn neus gemengd tot een cocktail van verderf. En of het nog niet erg was zette de ober daarna nog eens drie schalen neer. Hij bleef komen. Spruiten, andijvie, rabarber. Net zolang tot er elf schalen groente op tafel stonden. Ik wilde zeggend dat het niet voor ons was, dat hij een fout had gemaakt, maar toen schoot het me te binnen: het fijne assortiment groente.
Mijn vaders ogen begonnen te twinkelen. Hij had weer eens een plannetje. We zouden de elfgroentetocht gaan doen. Voor elke groente die mijn zus en ik zouden eten zouden we één gulden krijgen. Maar, bedacht hij listig, het bedrag zou alleen uitgekeerd worden wanneer de hele tocht voltooid zou worden. De start was bij de worteltjes en de finish bij de rabarber. De geur van weeïge sperziebonen en snotterige andijvie maakten me misselijk. En ook mijn zus zag wat witjes. Terwijl ik kauwde op mijn biefstuk dacht ik aan de elf gulden en wat ik daarmee allemaal zou kunnen doen. Het zou betekenen dat ik deze vakantie elke dag een ijsje kon kopen. Maar was me dat het waard? Nee. Toen dacht ik aan mijn fiets die zo moeilijk trapte, misschien zou ik voor die elf gulden een fietsenmaker zo gek krijgen om hem te repareren. Ik besloot te starten. Mijn zus kon nu niet achterblijven.
De eerste ronde ging redelijk. De gekookte wortels, niet een van mijn favoriete gerechten, kreeg ik na enige moeite weg en ook de boontjes die in touwerige structuur in mijn mond uit elkaar vielen en bovendien waren voorzien van een flinke lading nootmuskaat, wist ik binnen te houden. Mijn ouders keken geamuseerd toe, ze hadden er voor zichzelf een goed glas wijn bij besteld en waren er eens lekker voor gaan zitten. Snotterige prei, bittere peulen en grijs gekookte schorseneren, mijn zus en ik worstelde ons er door heen. Er werd af en toe geboerd. En we dronken veel water.
We waren aangekomen bij de tweede ronde. De kolen en bladgroenten. Een van de bakjes bevatte een groene slijmerige substantie. Eigenlijk bevatte bijna alle bakjes een groene slijmerige substantie. Voorzichtig schoof ik het op mijn lepel. De geur die mijn neus binnenkwam deed me kokhalzen. Het zag er uit alsof het minstens twee uur had staan koken maar toen ik het proefde wist ik zeker dat het minstens een halve dag op het vuur had staan pruttelen. Ik hield mijn lippen op elkaar, zette mijn verstand op nul en slikte. Spinazie. Het bakje dat daarna werd voorgeschoteld leek qua substantie op de vorige maar hier zat iets wits doorheen. ‘Andijvie a la crème’, huiverde mijn zus. Een gerecht dat zij geregeld voorgeschoteld had gekregen bij ons buurmeisje waardoor ze sindskort altijd een smoesje verzon als ze daar te eten werd gevraagd. Ze liet haar lepel een paar keer in de snotterige substantie glijden. Gefascineerd keken mijn vader, moeder en ik toe hoe de andijvie langzaam maar zeker weer uit haar mondhoeken liep. Maar ze slaagde erin het grootste deel door te slikken.
We moesten door. De bloemkool geurde zo sterk dat je er een heel volk mee kon vergassen. Ik kneep mijn neus dicht en at. De rode kool smaakte naar oude zure lappen. Mijn zus zag inmiddels net zo wit als het tafellaken. En aan mijn moeders bezorgde gezicht te zien zag ik er ook niet meer al te best uit. Er stond nog een bakje, nummer 11. De rabarber. Mijn zus na haar overwinning op de andijvie in goede doen stak haar lepel erin en slikte hem door. Zonder zelfs ook maar haar neus dicht te knijpen. Ik nam een diepe zucht en liet mijn vork in de substantie glijden. Ik dacht terug aan de laatste keer dat ik daar een hap van had genomen en ik mezelf daarna boven de Biobak in de tuin terugvond. Ik rilde. Ik keek naar de gespannen gezichten van mijn vader, mijn zus en mijn moeder. Mijn glas water stond strategisch opgesteld. Ik dacht als ik een hap zou nemen en daarna direct een grote slok water zou nemen om het weg te spoelen ik het misschien binnen zou kunnen houden. ‘Toe dan,’ lachte mijn vader. ‘Toe dan,’ lachte mijn moeder. ‘Ja, toe dan,’ lachte mijn zus.
Ik nam een hap. Net op dat moment kwam de ober vragen of het allemaal smaakte. Laten we het erop houden dat al zouden we willen, we nooit, maar dan ook nooit meer welkom zijn in Het wapen van Franeker. Die elf gulden heb ik nooit gekregen, ik heb de finish van de elfgroentetocht niet gehaald. Mijn ellendige jeugd daarentegen heb ik succesvol voltooid.