Het zal u als babyboomer niet ontgaan zijn: Koot en Bie waren even terug. Ik zat met mijn ouders voor de buis. Net als toen. ‘Jouw generatie heeft vooralsnog geen satire voortgebracht van een dergelijk niveau’, zei mijn moeder weemoedig. De schat. Ik aanschouwde de onsterfelijke Vieze Man. Mijn moeder had gelijk. Dat vindt mijn generatie zelf ook. Wij (als ik ook eens zo vrij mag zijn om voor ‘ons’ te spreken) staren liever in het verleden voor het goede voorbeeld.
Vroeger, mijnheer de oude bok, was alles inderdaad beter. Boter werd nog gemaakt van echte melk, jurken van echte gordijnen en op straat kon je zomaar Jan Cremer tegen het jonge lijf lopen: een échte rebel. Er werd weliswaar toen ook al gezegd dat vroeger (nog vroeger) alles beter was, maar die mening was gelukkig nog voorbehouden aan de stinkende, kreupele vijand van de vooruitgang: de ouwe zak, met zijn belachelijke kapsel. U dus, inmiddels.
Wij van generatie Ei, zijn dan wel gemaakt van Kryptonite (of hoe heet dat spul waar ze MacBooks van bouwen) maar we lijden niettemin onder een lading nostalgie die je bij een eenzaam stervende bejaarde nog niet zou aantreffen. Wanneer u ons verbitterd toebijt, meneer de ouwe zeikerd, dat vroeger alles beter was; idealistischer, geestiger, mooier en fijner, dan kunnen we dat alleen maar onderschrijven.
Voor een sprekend voorbeeld van hoezeer we het eigenlijk met u eens zijn kunnen we terecht in de debutantenwereld, waar nieuwe schrijvers geboren worden en, als het goed is, oude schrijvers gedood. Met dat laatste wil het tegenwoordig helaas niet zo vlotten. Een blik op wat er zoal geschreven wordt toont onmiddellijk de vergrijzing van de nieuwe literatuur. Onze jongste fictie wordt bevolkt en geregeerd door ouwe lullen.
Dat er het afgelopen jaar minstens vijf hedendaagse versies van Het leven is vurrukkulluk verschenen (en in al die versies springen er dronken mensen in een fontein) zegt eigenlijk al genoeg. Maar het zit dieper. Zowel Philip Huff als Daan Heerma van Voss bijvoorbeeld, worden verkocht, niet als nieuwe schrijvers, maar als nieuwe Nescio’s. Hoewel de twee uitvreters Huff en Voss puike boeken schrijven (puik, ook al zo’n mooi woord van vroeger) kunnen ze het allebei dan ook niet laten hun personages in vieze fonteinen en grachten te laten zwemmen en ze daarmee eveneens laten zwelgen nostalgie.
Het is namelijk weliswaar een klein beetje nieuw (hoewel niet echt wereldschokkend) dat boeken tegenwoordig een soundtrack hebben, maar als die soundtrack zo oud is als het gebarsten leren jack dat mijn pa droeg tijdens de Maagdenhuisbezetting dan hou je slijtage moeilijk buiten de deur. Beide boeken hadden de titel Een lied van oude mannen kunnen dragen want het is Miles Davis, Neil Young en Bob Dylan wat de klok slaat. Bij Heerma van Voss natuurlijk ook nog allemaal op vinyl.
De geest van Dylan, de stem van uw generatie, old man, waart door onze kunst. Niet alleen in aardige jongensboeken, maar ook in boze meisjesromans zoals die van Renske Jonkman, die haar hoofdpersoon Hazel ongetwijfeld naar de Dylan-hit noemde (en anders een rotte smaak voor namen heeft), en in de liedjes van Lucky Fonz die geen beter voorbeeld zegt te kennen dan die ouwe Bob. The Times They Are Hardly Changing dus.
Ik kan deze mensen geen ongelijk geven. Voor Bob Dylan hebben we voorlopig nog geen alternatief. Maar het moet u een doorn in het oog zijn, mijnheer de Koekepeer, deze schaamteloze vaderverering. U kijkt natuurlijk ook veel liever naar vers vlees, dan in de stoffige dozen uit uw verleden (dat verklaart meteen waarom wij van generatie Ei het allemaal met gescheiden ouders moeten doen). Maar ik vraag u, oh ouwe bal, wie, behalve James Worthy, wil er, al is het in de naam der vernieuwing en rebellie, nu die blikkerige scheetconcerten van De Jeugd van Tegenwoordig opnemen in de soundtrack van zijn edele boek? Dat kan toch ook niet tijdloos zijn?
Ik meen het dus net als u wanneer ik zeg: vroeger was alles echt veel beter. Authentieker ook. De vrouwen hoefden niets te scheren, schrijvers konden gewoon een pijp roken zonder meteen een hipster te zijn, en ouders en hun keurige voortuintjes waren er om ondergekotst, zo niet volledig vertrapt te worden.
De tijden zijn dus toch veranderd want de voortuin van mijn vader is intact. Er prijkt zelfs een foto van hem op mijn schouw. Hij heeft lang haar en een ouderwetse camera. Dat die foto daar staat is tot daar aan toe, maar dat mijn bezoek ervoor blijft staan en zegt: ‘Dude, dat haar, dat jasje, die Leica, te gek! Dat wil ik ook!’ getuigt van kwalijk regressieve retro-ideeën, vindt u ook niet?
In uw tijd zette je je af tegen je vader. Je rolde een drol in zijn conservatieve ochtendkrant, stak zijn pantoffels in de fik en liet je baard woekeren, om koste wat kost gelijkenis te voorkomen met zijn gladde Mad Men-look. Je peinsde er niet over zijn kapsel te kopiëren en zijn ouderwetse apparatuur te herwaarderen. Een ongezonde ontwikkeling ja, we weten het. Maar we kunnen er weinig aan doen. Dat spreekt mooi uit de opdracht van het boek van Heerma Van Voss: ‘Voor de vader. Een onontkoombaar voorbeeld.’
De gerontofilie van Daan strekt zich overigens ook uit buiten zijn fictie. Voor de Groene Amsterdammer interviewde hij mensen die zo oud waren dat ze zijn bezoek niet overleefden (Hella Haasse wankelde nog een paar dagen door en stortte toen ter aarde, net als Hans Keilson). Onlangs ging hij bovendien op bedevaart bij de bejaarde vader van de hedendaagse adolescentenroman, Remco Campert. Riskant, want wat moeten we als straks ook hij het loodje legt?
Ouweheer, ik hoor u denken: wat is je pointe, jongedame? Natuurlijk wend ik me voor een antwoord op die vraag graag tot twee van uw leeftijdgenoten. Die weten het ongetwijfeld treffender en eenduidiger uit te leggen dan ik. Om dus met twee onovertroffen ouwe lullen te spreken: ‘Ouwe lullen moeten weg! Ouwe lullen moeten weg! Ouwe lullen moeten weg!’
Met deze brief geef ik ten slotte ook braaf gehoor aan uw onophoudelijke geroep dat wij van generatie Ei onze eiPhones en onze ironie (ook afgekeken van ouwe lullen, trouwens) eens aan de kant moeten schuiven en ergens voor moeten gaan staan, net zoals u, vroeger. Ik ga namelijk voor u staan, beste ouwe lul, en roep, met veel consumptie, in uw oude gezicht dat ik voortaan godverdomme zelf wel uitmaak of ik u en uw augurkenpis vereer of niet. Is het zo naar uw wens?
NP