Amsterdam, woensdag 8 april 2020. In hoeverre is de buitenwereld voor een schrijver, of laat ik maar gewoon zeggen voor mij, een inspiratiebron? Er zijn enkele plekken waar ik graag naartoe ga, en dat is nu niet meer mogelijk. Maar leidde dat weggaan toch al niet gewoon af van wat ik werkelijk moet doen, namelijk hier – thuis – zitten en schrijven en dat wat ik heb geschreven via de mail versturen zodat andere mensen er een boek of een artikel van kunnen maken die weer andere mensen nadat ze het boek of het tijdschrift waarin mijn artikel staat bij hun lokale boekhandel hebben besteld en hun postbode het voor de deur heeft gelegd of onderaan de trap heeft gedeponeerd waarbij elke fysieke nabijheid tussen postbode en die belangstellende lezers is vermeden op hun gemak thuis kunnen gaan zitten lezen? (Je zult maar geen tuin of balkon hebben waarin of waarop je op je gemak de voorafgaande enigszins ontsporende zin – maar op welk moment dat precies gebeurde valt moeilijk te zeggen – hebt kunnen lezen.)
Ik droom naar, ik droom heel naar, de laatste tijd. Wat vooral naar is, is dat ik zo vaak droom. Wees niet bang, ik ga mijn dromen hier niet navertellen, voor zover dat ook maar enigszins mogelijk zou zijn, want ze worden gekenmerkt door een diepe angst en niet zozeer door een helder te volgen sequentie van gebeurtenissen. Maar bovendien schijn je dat niet te mogen doen, je dromen navertellen (zoals je ook nooit een zin met het woord ‘maar’ mag beginnen), dat vindt iedereen heel vervelend, maar blijkbaar laat de hele situatie in quarantaine me niet onberoerd. Natuurlijk, ik kan nog wel een beetje naar buiten, als ik daar behoedzaam mee om zou springen, maar wat zou ik daar moeten doen? Cafés zijn dicht, de bioscoop is dicht, in een winkel kun je alleen onder allerlei beperkende voorwaarden naar binnen. De twee keer dat ik buiten ben geweest, mijn huis uit, gingen mensen ruzie met me maken. Een Marokkaan – die uiterst moeizaam zijn auto aan het inparkeren was – vond dat ik te lang naar hem keek en een bekakt wit stel meende dat ik de magazijntrolleys van een supermarkt niet goed had vastgezet alleen maar omdat ik (en ik meende daarmee een goede daad te verrichten) er een probeerde tegen te houden die op de stoep door de wind op drift was geraakt; hij dreigde tegen een geparkeerde auto aan te rollen. (Wat heb ik trouwens met auto’s te maken? Ik ben tegen auto’s en autobezitters; mensen die een auto hebben weten dat niet van zichzelf, maar ze zijn natuurlijk misdadigers, zoals ook mensen met een eigen huis dat zijn.) Ik mis buiten helemaal niet, toch droom ik over buiten. Blijkbaar mis ik wel íéts, maar is het lastig de vinger te leggen op wat dan precies. Ik moet denken aan de slotzinnen van Sabbaths theater van Philip Roth: ‘En hij kon het niet. Hij kon verdomme niet doodgaan. Hoe kon hij vertrekken? Hoe kon hij gaan? Alles wat hij haatte was hier.’
En zo is de dood verschenen in dit schrijven, en denk ik aan de dood, dan denk ik al snel aan Pieter Waterdrinker. Dat is niet omdat hij zo mooi over de dood zou schrijven – dat is niet het geval – maar omdat hij een, en misschien zelfs wel dé, vertegenwoordiger is van wat er mankeert aan veel ‘literatuur’ van onze tijd: die ‘literatuur’ is imitatie (vandaar de aanhalingstekens), en ook nog eens slechte imitatie. Pieter Waterdrinker is de Rumagtekstschijver van de Nederlandse literatuur. We kunnen het Pieter niet eens helemaal kwalijk nemen, want die doet met zijn beperkte verstandelijke vermogens op zijn door rancuneuze gevoelens voortgedreven wijze ook maar zijn opportunistische best. Nee, het zijn vooral zijn fans die je bijkans tot waanzin drijven met hun kritiekloze bewondering.
Pieter Waterdrinker manifesteert zich ook op Twitter. Hij bedreigt en beschimpt mensen, schijnbaar in het wilde weg maar altijd met een berekenend doel, om vervolgens weer als het hem commercieel zo uitkomt opeens iemand (een recensent, een boekhandelaar, iemand die hem vooruit kan helpen in de literaire wereld, een redacteur) buitenissig te complimenteren. Pieter is op Twitter een uitgesproken agressieve en dan weer plotseling liefdevolle ADHD’er. Hij heeft de ene belegen stoplap nog niet de wereld in geslingerd of daar volgt alweer een nieuwe clichématige verzuchting; wat dat betreft onderscheidt hij zich niet van nogal wat andere twitteraars.
Het vreselijkst is hij echter wanneer hij iets over Nabokov of Dostojevski of Reve opmerkt. Het is altijd feitenvrije kennis die hij met ons deelt. Hij vertelt bijvoorbeeld een anekdote over Reve, citeert uit zijn hoofd en prompt verkeerd, en wekt überhaupt niet de indruk dat hij ooit een boek van Reve heeft opengeslagen. Maar hij neemt het voor Reve op! Zijn fans denken ook echt dat hij het voor Reve opneemt, omdat zij evenmin ooit een boek van Reve hebben opengeslagen of weten waarover ze het hebben. Pieter gebruikt de literatuur van anderen zoals ze dat bij Ikea doen: die boeken staan in de toonzalen in de kast, het zijn fascinerende titels, maar dat is hun functie: ze staan in de kast. De literatuur is in de handen van Pieter en zijn fans volledig dood.
Een volgende keer vertel ik over die ochtend dat ik Pieter in de trein tegenkwam en hoe Pieter meteen in grote woede ontstak toen ik vriendelijk ‘Dag, Pieter’ zei. Gelukkig zitten we tegenwoordig allebei veilig binnen. Er is meer dan genoeg narigheid in de wereld, en ook al ruimschoots voldoende bij mij thuis.
AS