In museum Meermanno in Den Haag is momenteel een tentoonstelling over foute boeken te zien. Het Groote Negerboek, Het Kerstjoodje, Moeder, vertel eens wat van Adolf Hitler en het volledige werk van Annie M.G. Schmidt liggen tot maart 2020 in grote vitrines opgebaard. Pas als we ons er allemaal nog één keer aan hebben verlekkerd wordt de boel in de hens gestoken. ‘Bezoekers mogen ook zelf aangeven welke boeken zij niet meer vinden kunnen,’ aldus een trotse persvoorlichter. Ja, laat de gewone man het vuile werk maar weer opknappen. Ik kan alvast zeggen dat de curator de foutste werken is vergeten: Het Grote Foute Jongens Boek (Deel 1 en 2) van Arthur van Amerongen en Rob Hoogland.
Het zou natuurlijk chic zijn als auteurs van titels als 10 kleine nikkertjes toegaven dat hun boeken niet meer kunnen en hun NS Publieksprijzen zouden inleveren. Dat doen ze niet, niet in de laatste plaats omdat ze dood zijn, maar ook omdat ze weten dat die boeken daar echt niet subtieler van worden. Hier gaat het mis bij Van Amerongen en Hoogland. In de titel aankondigen dat je fout bent (alsof dat niet al voor zich spreekt als je jezelf op die leeftijd ‘jongen’ noemt) maakt je niet minder fout. Ik heb medelijden met de bescheiden bureauredacteur die moet hebben opgemerkt dat het toch zeker ‘jongensboek’ zoals in Het Groote Negerboek moest zijn, en niet ‘Jongens Boek’, met al die rare hoofdletters. ‘Nee!’ zullen de auteurs hebben gebruld. ‘Het gaat erom dat wij, de jongens, fout zijn!’ Dan nog klopt er natuurlijk niks van die titel. Pijnlijk, zeker omdat de heren zich helemaal gek kunnen ergeren als zo’n malle migrant weer niks van het ex-kofschip heeft gebakken. ‘Wij zijn taalnazi’s,’ aldus Hoogland. Laat dat taal maar gerust weg.
De foute titel heeft het tweede foute boek gehaald. En waarschijnlijk gaat hij ook het derde deel halen, want in het laatste hoofdstuk kondigen Van Amerongen en Hoogland aan dat dat er gaat komen. Zover is het gelukkig nog niet, maar de tijd dat de heren zich beperkten tot hun paar vierkante centimeters in de krant ligt ver achter ons. Voordat de twee elkaar op Facebook leerden kennen leefde Van Amerongen een rustig bestaan op zijn slangenboerderij in de Algarve. Iedere ochtend stond hij vroeg op om zijn dieren te melken en later op de dag het gif te nuttigen. Soms was het wat meer en mailde hij het stuk dat hij na de inname schreef naar HP/De Tijd, soms was het minder en mailde hij de Volkskrant. Zijn eigen reptielenkop liet hij maar zelden zien in Nederland. Ondertussen bestierde Hoogland 2500 kilometer verderop een column in De Telegraaf. Hij was bijna toe aan zijn 7000ste stukje en, eerlijk is eerlijk, hij zat zich weleens te vervelen in zijn study. Dan gooide hij wat pijltjes naar een dartbord, of hij gooide for old times’ sake zijn gestrekte rechterarm met vlakke hand schuin de lucht in, grinnikend omdat dat natuurlijk echt niet kon. Een spiegel had hij niet, want naar eigen zeggen schrok hij zich een hoedje als hij erin keek – en terecht. Hadden de makers van The Exorcist Emile Roemer als Regan gecast, dan had Hoogland het meisje in haar demonische staat moeten spelen.
Volgens hun uitgeverij Pepperbooks zijn er opvallende overeenkomsten tussen Van Amerongen en Hoogland: ‘humor, spitsvondigheid en maling aan politieke correctheid’. Een mens vraagt zich af waarom het nog zo lang heeft moeten duren voordat deze dolende zielen elkaar vonden. Het is prachtig dat de twee elkaar nu kunnen complimenteren met hun ‘vlotte pennetje’, maar jammer dat ze daarbij menen een lezerspubliek nodig te hebben. En wij moeten dat allemaal maar normaal vinden. Sterker nog: volgens Pepperbooks moeten we er lol aan beleven. ‘Van Amerongen en Hoogland zeggen onverbloemd wat ze vinden en passen daarbij vaak het stijlmiddel van de satire toe.’ Het hele punt van satire is dat je juist niet onverbloemd zegt wat je ergens van vindt. Maar goed, iedere mongool maakt weleens een foutje en we snappen heus wel wat de heren in hun boek hebben geprobeerd. Om hun foute meningen wat cachet te geven hebben ze deze verpakt in archaïsche taal die meteen het hele boek onverteerbaar maakt. Het is ‘ofschoon’ dit, ‘derhalve’ dat. Ook vousvoyeren de heren elkaar en wordt de tweede naamval in hun boek vaker gebruikt dan maandelijks in de vrijstaat Beieren. In het eerste deel maakten de tekeningen van Gabriël Kousbroek nog een hoop goed, maar dat plezier is ons in deel 2 ontnomen. In plaats daarvan worden we opgezadeld met een voorwoord van Leon de Winter, die Van Amerongen en Hoogland niet kent en hun boek niet heeft gelezen maar desondanks heel blij is dat het nu bestaat.
Als er op het omslag van een boek staat dat ‘alle denkbare onderwerpen de revue passeren’ weet je dat het nergens over gaat. Nou ja, wel over goede vriend Theo Hiddema natuurlijk. En over Hooglands reisjes naar Pattaya. ‘Er gebeuren merkwaardige dingen, daar in Thailand.’ Gierend schrijft Van Amerongen dat hij nog wel wat andere #MeToo-achtige verhalen over ‘oom Rob’ kan vertellen. Doet hij natuurlijk niet. Nee, liever schrijven de heren over de buitenlanders, want daar mag ook weleens wat over worden gezegd. Of die vrouwen die allemaal willen klaarkomen. Waar is dat nou weer goed voor? vraagt Rob dan. Arthur kan het hem niet vertellen. Je hoeft ook niet alles te weten. Soms is het al genoeg om te schrijven dat je trek hebt in een haring of een goed glas jenever. Eigenlijk kunnen Van Amerongen en Hoogland alles opschrijven wat ze willen. Jongens zijn het, maar foute jongens.
TS
Arthur van Amerongen en Rob Hoogland, Het Grote Foute Jongens Boek Deel 2. Pepperbooks, €19,99