TS
Voor wie er nog aan twijfelde: ook vrouwen zijn in staat tot verkrachting. Geef ze een toetsenbord, vraag ze om over seks te schrijven en het is alsof je Ted Bundy, Jack the Ripper en Marc Overmars samen een gangbang laat organiseren. Geen pik zou je een meer uitgewoond gevoel kunnen geven dan het legio vrouwen dat momenteel op een vlotte manier over neuken probeert te schrijven.
Daarbij gebruiken ze dus gewoon woorden als ‘neuken’. Ja, heel direct misschien, maar volgens deze vrouwen is het echt tijd dat het taboe op seks – en vooral vrouwen die seks hebben! – nu eens wordt doorbroken. In de praktijk komt dit erop neer dat ik het afgelopen jaar in 28 columns uitgelegd heb gekregen hoe mijn clitoris eruitziet. Die (iedere sekscolumnist zou hier ‘zij’ schrijven en opmerken dat clitoris immers een vrouwelijk woord is) ziet eruit ‘als een soort zwaantje’, aldus sekscolumnist van de Volkskrant Joy Delima. Geen verkleinwoord had de buitensporige tuttigheid van dit genre beter kunnen typeren.
Die tuttigheid is een veel groter probleem dan de orgasmekloof. Behalve Joy Delima hebben ook Linda Duits, Marith Iedema, Linda de Munck, Marie Lotte Hagen, Nydia van Voorthuizen, Daan Borrel, Dorien van Linge, Milou Deelen en Nina de la Parra zich op het onderwerp gestort. Joy Delima wil ‘seks niet langer als een geheim behandelen’. Linda De Munck omschrijft zichzelf als ‘feminist en taboe-doorbreker’. Marie Lotte Hagen en Nydia van Voorthuizen spreken van ‘een taboe op het ownen van je seksualiteit’. Linda Duits wil een einde maken aan ‘het taboe op seks en op het praten over seks’. En volgens Milou Deelen is als vrouw praten over seks ‘nog erg taboe’.
Hoe willen ze dat zogenaamde taboe dan doorbreken? Met columns die zo saai en voorspelbaar zijn als een vijftienjarige jongen die een meisje in het fietsenhok vingert. Met proza dat even krampachtig is als vaginisme en even ranzig als chlamydia. In dit jargon heet geil worden ‘van je stoel glibberen’. Borsten zijn ‘boobs’ of, erger, ‘boobies’. Mannelijke orgasmes heten ‘zaadpompsessies’, en een vrouwelijk orgasme is ‘een soort vulva-nies’ (‘je voelt ’m opkomen en je hoeft het enkel toe te laten’). Ik ben even royaal met de aanhalingstekens, want ik heb niks met dit alles te maken.
Bleef het maar bij een paar onsmakelijke neologismen. Maar nee, die woorden staan in complete, nog veel afschuwelijkere zinnen. Joy Delima vindt dat mensen voor ze met elkaar naar bed gaan de vraag moeten stellen: ‘In wat voor seks heb je zin vandaag?’ Immers: ‘Als ik iemand uitnodig om voor het eerst bij mij te komen eten, dan vraag ik toch ook altijd wat iemand graag eet.’ Ieder normaal mens zou gewoon z’n best doen en de ander proberen te verrassen. Ook Marie Lotte Hagen en Nydia van Voorthuizen houden niet van verrassingen. In het voorwoord van hun erotische verhalenbundel Damn Horny (‘Voor je begint met masturberen, eerst nog even dit…’) geven ze alles alvast weg. ‘Verwacht dikke konten, strap-ons en packers, geile dominante vrouwen en non-binaire personen die weten wat ze willen, klungelseks, communicatie in bed, spank sessies en nog veel meer.’ Hoeveel mensen zouden al eens met iemand mee naar huis zijn gegaan omdat diegene ze ‘communicatie in bed’ en ‘non-binaire personen die weten wat ze willen’ beloofde? En hoeveel zouden daarop zitten te wachten? ‘Al die burnt-out, overworked, overachieving girls moeten klaarkomen. God heeft de clitoris geschapen FOR A REASON. Dus, schreeuw samen met mij onze mantra: MAKE WOMEN COME. HEAL THE WORLD,’ aldus Nina de la Parra in haar debuut. ‘HEAL THE WORLD’? Heal je capslockknop, gek!
Als al deze vrouwen echt geïnteresseerd waren in taboes doorbreken hadden ze wel een biologieboek voor de onderbouw geschreven. Daar valt natuurlijk niet genoeg eer aan te behalen. Dus publiceren ze betuttelende manifesten bij Das Mag of Pluim, en columns bij De Correspondent of Volkskrant Magazine die alleen worden gelezen door hun vrienden en andere bezoekers van Milkshake. Kortom, door iedereen die alles wat zij opschrijven ook zelf wel had kunnen bedenken.
Het zijn godbetert net mannen: allemaal precies hetzelfde. Als ik nog één keer hoor dat ik moet kunnen lachen tijdens seks, dat wij vrouwen natuurlijk best in staat zijn zelf de deur open te doen, dat poepen tijdens een date echt heel normaal is, dat ik met een spiegeltje naar mijn kut (wederom helemaal geen woord om je voor te schamen natuurlijk) moet kijken, dat het aan mij is om te bepalen of ik mijn oksels wel of niet scheer of dat seks veel méér is dan alleen penetratie, vraag ik een vrouwenbesnijdenis aan.
TS
Deze week zit koningin Elizabeth zeventig jaar op de troon. Een mooie prestatie, al zijn er tijdens haar regeerperiode wel wat parels van de ketting gevallen, zoals Nigeria, Oeganda, Rhodesië, Brits-Guiana en Swaziland. Het ziet er zelfs naar uit dat de queen binnenkort afstand zal moeten doen van het Verenigd Koninkrijk. Dat behoort tegenwoordig toe aan Tom Egbers.
Elizabeth is populair, maar Tom Egbers is populairder. Beiden hebben een Engelse moeder, maar alleen Tom – ‘Tommy’ op Instagram – heeft drie bejubelde series gemaakt: Toms Engeland, Toms Ierland (niet eens onderdeel van het Verenigd Koninkrijk, maar dat was wel anders geweest als allemansvriend Tom aan het roer had gestaan) en Toms Schotland. Inderdaad, alles is dus van Tom. En laten we eerlijk zijn, elke vierkante meter is hem gegund – Tom is immers ontzettend sympathiek. Jongensachtig ook, wat wil zeggen dat hij na z’n vijftigste nog haar heeft en niet heel dik is. In de laatste reeks zien we hem in een oldtimer door het Schotse landschap rijden. Is dat leuk voor de kijker? Het is vooral erg leuk voor Tom zelf. En als Tom geniet, genieten wij ook.
Toen de documentaireseries van Ruben Terlou (De wereld van de Chinezen) en Paulien Cornelisse (Tokidoki) werden uitgezonden, buitelde men over elkaar heen om te zeggen dat het zo knap was dat zij respectievelijk Mandarijn en Japans spreken. Dat zijn namelijk Heel Erg Moeilijke Talen. Toch heeft de kijker nog net iets meer ontzag voor Tom Egbers. Diep vanbinnen voelen we allemaal dat we, als we maar bereid zouden zijn een paar jaar van ons leven weg te gooien, dat kunstje van Terlou en Cornelisse ook zouden kunnen, maar die schitterende Received Pronunciation van Tom, nee. Daarvoor moet je een geboren Engelsman zijn. Of vooruit, een in Almelo geboren man met één Engelse ouder.
In de eerste aflevering van zijn Schotland-serie legt Tom uit wat voor hem typisch Brits is. ‘Brits is voor mij ehm… goeie muziek, goeie popmuziek… goeie sportwedstrijden… goeie vertelkunst… interessante architectuur… eh… best slecht eten en… humor! Een cocktail daarvan, dat is voor mij Brits.’ Kortom: ieder cliché dat de kijker zelf op zou noemen, min high tea. Overigens zien we de wandelende fles Andrélon Zomerblond bijna nooit in beeld, maar als we hem zien, dan heeft hij ook niks te melden. ‘Als je uit de verte deze Keltische melodieën hoort… Ja, dan… Ik weet echt niet hoe ik dat moet zeggen maar dat is zeer… roerend. [Kort knikje.] Ontroerend.’ Einde shot.
Wie denkt dat Toms presentatievaardigheden er met de jaren misschien op achteruit zijn gegaan, zit ernaast. ‘Het begin van zijn carrière op televisie was nogal stuntelig met talloze versprekingen en vergissingen,’ meldt Wikipedia. (Op diezelfde site staat, maar dit is wat minder grappig, dat Tom in 2019 een hartinfarct heeft gehad – nog knap dat hij er daarna bleef uitzien als Ronald Koeman na een min of meer geslaagde liposuctiebehandeling). Tom belachelijk maken omdat hij niet kan presenteren is zinloos. Mensen houden van hem, juist omdat hij niet kan presenteren en het met een hoop stiltes, ge-‘ehhh’ en verkeerd voorgelezen autocues toch gewoon doet. Noem het gebrek aan zelfinzicht, noem het doorzettingsvermogen.
Misschien is Tom gewoon te Brits om een goede presentator te zijn. ‘Soms ben ik jaloers op de Nederlandse directheid,’ zei hij een paar jaar geleden in een interview met de Volkskrant. Net als de Engelsen is hij ‘uit angst voor ongemak zo onhandig’ en eet hij christmas pudding met kerst. Verder? ‘Ik heb een keurige, burgerlijke auto. Een Volvo. En ik ben tientjeslid van de VPRO en ik heb een hond.’ Very British! KRO Magazine noemde hem zelfs ‘de gentleman onder de sportjournalisten (en dat heeft vast iets met zijn Engelse moeder te maken)’. Een hele prestatie, al zijn Johan Derksen en René van der Gijp je concurrenten. En zoals een gentleman betaamt, houdt Tom niet van ruzie – de Brexit kende alleen maar verliezers, of losers, zoals Tom zou zeggen. ‘Ik vind het verdrietig wat er nu allemaal gebeurt in Engeland. Lange tijd was het zo’n voorbeeldland! Niet alleen maar Downton Abbey-dingen, maar ook de popmuziek, de sport, het toneel! Dat is echt fantastisch!’ Net als hijzelf – God save Tom Egbers.
TS
Sisyphus is een figuur uit de Griekse mythologie. Hij was de stichter en koning van Korinthe. Hij was een sluwe man, maar beging de vergissing de goden uit te dagen. Hij wist telkens aan hen te ontsnappen, maar verergerde hiermee zijn uiteindelijke straf. Die luidde dat hij tot het einde der tijden in de Tartaros een rotsblok tegen een berg moest duwen. Telkens rolde het van de top weer de diepte in waardoor hij het opnieuw en opnieuw de steile helling op moest duwen. Als onze nieuwste meeloper annex classicus in wording het beter weet hoort u dat vast in het volgende nummer, maar dit is hoe Wikipedia het ons vertelt.
Dagelijks verrichten een half miljoen Nederlanders sisyphusarbeid. Je leest met veel ploeteren de Volkskrant uit, en de volgende dag ligt ie gewoon weer op de mat. En de dag daarna, en die daarna, enzovoort. Soms denk je: vandaag zal het vast meevallen, het ergste moeten we nu toch wel eens hebben gehad. Ik denk terug aan het jaar waarin de debuutroman van Volkskrant-verslaggever en -tv-recensent Haro Kraak verscheen. Dat boek werd in een artikel in diezelfde krant gepromoot. ‘Synesthesie, daar gaat Kraaks eerste roman over.’ Door: Haro Kraak. En wij maar duwen. Dinsdagochtend lag het rotsblok weer onderaan de berg. ‘Emma Curvers wilde 100 Amerikaanse achtbanen bezoeken als basis voor haar roman Melktanden. Waarom?’ las ik op de voorpagina. ‘V-redacteur en schrijver Emma Curvers had een wild plan dat ze mooi kon inpassen in de voorbereiding van een nieuw boek: 100 Amerikaanse achtbanen ondergaan,’ stond er verderop. ‘Melktanden verschijnt op 2 maart bij Uitgeverij Pluim.’ Tussen die twee laatste zinnen had Curvers in corona- en verkiezingstijd vier pagina’s volgeschreven over waarom achtbanen zo leuk zijn. Je moet het maar durven. Maar thrillseeker Curvers deinst sinds ze in de Canyon Blaster is geweest blijkbaar nergens meer voor terug.
Bij het artikel staan foto’s die haar vriendin onderweg heeft gemaakt, zodat die tenminste ook nog een slaatje uit deze van de pot gerukte onderneming heeft kunnen slaan. In de achttiende eeuw gingen jonge mannen als onderdeel van hun opvoeding op een grand tour door Europa. Geef vrouwen tegenwoordig eens een dergelijke kans en ze kiezen ervoor om in een woestijngebied waar tot op de dag van vandaag geen cultuur te vinden is alle Six Flags-parken af te lopen. Niet dat de dames nooit eens zin hadden in iets anders. ‘Ik ben moe, ik ben chagrijnig, ik wil aan het strand liggen,’ zo klonk het commentaar van de vriendin op een zeker moment. Jammer dan, want er zouden geen strandpassages in Curvers’ boek voorkomen. Had de vriendin maar twintig jaar geleden met Jan Wolkers naar Texel gemoeten. Alhoewel het natuurlijk maar de vraag is of dat zo’n prettige vakantie zou zijn geweest.
Al met al is de hele gang van zaken dusdanig gestoord dat je niet meer kunt aanwijzen waar de gekkigheid nou precies begint. Gaat ze op die idiote reis omdat ze een boek daarover wil schrijven? Schrijft ze dat boek omdat ze die idiote reis wil maken? Gaat het boek over die idiote reis zodat ze het op deze manier ook in de Volkskrant kan aanprijzen? En welke redactiechef heeft dat toegestaan? We komen er niet meer achter. Laten we dus maar kijken of Curvers aan het eind van de rit een boek heeft kunnen afleveren met iets meer spanning en onverwachte wendingen dan de Rupsbaan op de kermis.
‘Lon heeft het voor elkaar. Ze heeft een vriend, een robot-stofzuiger, een hond en een huis,’ zo meldt de achterflap. Nog even langs de notaris en het leven zit er voor Lon wel zo’n beetje op. Maar zo makkelijk gaat het allemaal niet, want terwijl Lon in de weer is met haar robot-stofzuiger is haar vriend Philip dat met ene Xenia. ‘Maar dat laat Lon niet over haar kant gaan.’ Lekker Lon! Wat gaat ze eraan doen? Slaat ze Philips tanden uit z’n bek? Voert ze zijn ballen aan de hond? Niets van dat alles. Lon gaat gewoon ook doen waar ze zelf zin in heeft. Lon gaat Amerikaanse pretparken aflopen. ‘Curvers heeft intieme kennis van het ware drama van de burgerlijkheid: het futiele verzet ertegen,’ aldus Arnon Grunberg. Mooie woorden, al komen ze dan van de man die zich zo hard tegen de burgerlijkheid verzet dat hij in New York blijft zitten terwijl zijn vriendin en ongeboren kind in een flat in Almere wonen.
Je zou verwachten dat het met Curvers’ intieme achtbaankennis ook wel goed zit. ‘Langzaam ratelend stijg ik op naar de Amerikaanse vlag die boven op de achtbaan wappert. Dit is de houdgreep van de achtbaan, langzamer dan nodig, bijna sadistisch: je mag je voorbereiden op wat komen gaat, maar je kunt niet meer terug,’ schrijft ze in Melktanden. En trouwens ook in de Volkskrant: ‘De achtbaan takelt ons naar boven, waar trots een Amerikaanse vlag wappert. Het takelen moet traag, dit is de houdgreep van de achtbaan, bestemd voor reflectie op je leven.’ Curvers weet alleen niet of het takelen bestemd is voor voorbereiding of reflectie omdat ze in werkelijkheid niet in 100 maar slechts in 64 achtbanen is geweest. Hoe dacht ze eigenlijk in godsnaam een fatsoenlijk boek af te kunnen leveren zonder gedegen vooronderzoek? ‘Never let the truth get in the way of a good story,’ zegt ze zelf. Of van een wat minder goed verhaal, natuurlijk.
TS
Hoewel de overheid momenteel eventjes iets anders aan het hoofd schijnt te hebben, stijgt de zeespiegel ondertussen stoïcijns door. De wetenschap ziet nog maar één oplossing: nu alvast één provincie offeren aan de zee. Maar welke? Zeeland heeft al eens een dappere poging gedaan, maar vond het niet zo’n succes. Noord-Holland wordt het in ieder geval niet, want daar wonen wij al. Friesland zou een goede kandidaat zijn, ware het niet dat er van die schattige zeehonden op de Waddeneilanden aanmeren. Maar echt, heel schattig. Daarom een nieuw voorstel: Limburg. Het zou immers niet zo moeten zijn dat een provincie niet in aanmerking voor afzinken komt, puur en alleen omdat ze 200 meter boven zeeniveau en niet aan het water ligt – we zijn niet voor niks grootmeesters in naviducten geworden.
Waarom Limburg? Ik zou zeggen: waarom niet? Vlaaien zijn zuur, Limburgers onverstaanbaar. En als we ze al konden verstaan, dan zouden ze uitleggen waarom ze PVV stemmen. Door al die heuvels valt er niks te zien. Ja, nog meer heuvels, als je geluk hebt. Limburgers zijn er trots op dat hun provincie ‘net het buitenland’ is. Alsof Syrië niet in die categorie valt. Voor de Moederkerk, het carnaval en de drugsindustrie hebben we de Brabanders al. En tante Con woont al jaren op veilige afstand bij ons op de grachtengordel. Zet de pompen maar aan, zou je denken. Helaas. Limburg houdt één troef, één instrument achter de hand: André Rieu en zijn viool.
André Rieu is de Churchill van de muziekwereld: volksheld die altijd loopt op te scheppen in het Gemenebest, en tot z’n dood onmogelijk om vanaf te komen. Vooral in Australië is André razend populair. Dat krijg je, als je bevolking nog niet zo lang geleden alleen nog maar op didgeridoos liep te blazen. Maar ook een groot aantal Nederlanders luistert dagelijks naar Andrés covernummers. Meestal is dat niet vrijwillig. Zijn dvd’s blasten doorgaans zo hard door de verzorgingstehuizen dat het personeel de verzoeken om euthanasie van de bewoners simpelweg niet meer hoort. Menig wegstervende bejaarde kreeg door Andrés toedoen de Radetzkymars als requiem. Een keer of negen achter elkaar, want André is niet van het halve werk. Of hij nu op het Vrijthof of in Melbourne staat, als zijn publiek om een toegift vraagt – en dat doet het altijd –, dan geeft hij een toegift. Die staat dan ook al vanaf het begin van de tour vast, en beslaat zo’n 60 procent van het totale programma.
Natuurlijk dient er iets tegenover al deze inspanningen te staan. Miljoenen, bijvoorbeeld. En meer, als het even kan. Wanneer André in Maastricht een cappuccino en stuk kruisbessenvlaai bestelt, lijkt het hem niet meer dan logisch dat hij zijn bestelling niet hoeft af te rekenen. Lukt niet altijd. ‘Ongelooflijk,’ noemt hij dat. ‘“Dat is dan 5 euro 50, meneer Rieu,” zeggen ze dan. Ik verbaas me er elke keer weer over.’Andrés redenering: tijdens zijn concerten lopen de horeca-uitbaters net zo goed binnen. Zo bezien zouden de stratenmakers ook maar gratis voedselbonnen uitgedeeld moeten krijgen. Zonder hen zouden die vreetschuren er überhaupt niet staan. Bovendien vertelt André ons niet hoeveel hij zelf aan de gemeente betaalt voor het gebruik van het Vrijthof. Zou hij in het dichtstbijzijnde theater gaan staan, dan zou hij door de beperkte capaciteit en zijn neoclassicistische opblaaskasteel ‘nog maar net de broodjes in de pauze kunnen betalen’. Hij mag, kortom, de heilige Lambertus van Maastricht in de Sint-Servaasbasiliek op zijn blote knietjes danken dat ze telkens opnieuw dat plein voor hem ontruimen. De meeste gekken die herrie komen maken worden direct doorverwezen naar het Malieveld.
Toch zijn Andrés provinciale privileges niet genoeg voor hem. André wil meer. André wil wat tot nu toe alleen een grote internetprovider is gelukt. Ooit zal, als het aan hem ligt, de André Rieu Dome in Maastricht verrijzen. En al ben je Jaap van fucking Zweden met het New York Philharmonic in je kielzog, de muzikale elite komt er mooi niet in. En de recensenten, die altijd lullige dingen over André en zijn orkest schrijven, al helemaal niet. Want zijn muzikanten van het Johann Strauss Orkest (de enige reden dat het orkest niet het André Rieu Orkest heet, is dat het gebruiken van een bekende naam meer prestige oplevert – als ik ergens indruk wil maken zeg ik ook altijd dat ik het Hella Haasse-fellowship bij PC volg) zijn briljant. Wereldklasse. Beter kan niet. Het zal best. Buiten kijf staat dat deze muzikanten poederroze prinsessenjurken als bedrijfskleding dragen. Kijk dan niet, luister gewoon, zou je zeggen. Maar dat is juist het punt: je moet zelf óók naar de dirigent kijken. Anders weet je niet wanneer je de polonaise in moet zetten.
Natuurlijk gaan we André zelf wel horen in zijn Dome. En niet alleen met die hoempapahupsateeholladiejee-walsen hè, want André heeft echt nog wel meer in zijn mars. Een oorlogsmars, bijvoorbeeld. Zo trakteerde André zijn publiek eerder op Alte Kameraden, het strijdlied waarop duizenden gevangen concentratiekamp Neuengamme werden ingeleid en op werden vermoord. Maar ja, die meezinger bestond al voor de oorlog, en het is toch ook niet alsof we alle Volkswagens van de weg hebben gehaald? Nou dan. Bovendien, André is volgens zijn woordvoerder en zoon helemaal niet met politiek bezig. Dat bewees hij ook toen hij tegen alle adviezen in een optreden in Tel Aviv gaf. ‘De concerten hebben maar één doel: mensen een fijne avond bezorgen met prachtige muziek, zodat ze hun dagelijkse zorgen voor even kunnen vergeten.’ Het is ook niet niks wat er daar op die Gazastrook gebeurt. Maar gooi er een goeie polka tegenaan en je zult zien dat de mensen weer helemaal opfleuren.
Spelen in het Johann Strauss Orkest verschilt niet zoveel van het werken in een mijn: het is loodzwaar, en af en toe wordt er een Pool ingevlogen om te helpen. Zo niet dit jaar. André heeft zijn kerstconcerten jammerlijk af moeten blazen. Met die afzegging is tevens een definitieve streep door de opnames van de 36e dvd-box gezet. Misschien komen we deze feestdagen tot de conclusie dat die eerste 35 ook eigenlijk wel genoeg zijn. Het is mooi geweest. We zetten André uit in het gangenstelsel van de eerste de beste mergelgrot. Met viool, voor mijn part.
TS
Maandagochtend, 9 uur. Ik ben in de huisartsenpraktijk en heb zojuist mijn handen gedesinfecteerd. De stoelen in de wachtkamer zijn bezet door bejaarden met coronazorgen. ‘Die kinderen en kleinkinderen moeten uit mijn buurt blijven. Ik heb ze niet het leven gegeven zodat ze mij de nek om konden draaien,’ schreeuwt de een de ander toe. ‘Ja, gelijk heb je hoor,’ antwoordt de ander. ‘Wat?’ De ander neemt haar mondkapje even af. ‘Ik zei: je hebt gelijk, hoor!’
‘Mevrouw Sparreboom?’ Gelukkig. ‘Ja,’ zeg ik, terwijl ik mijn tas opgelucht van de grond pak. ‘U komt voor zaad?’ Nee, vandaag niet. ‘Joost Zaat. Uw huisarts.’ Ik ben verbaasd. Zaat heb ik al in geen tijden meer gezien. Vervanger na vervanger heb ik lastiggevallen met mijn dossier, niemand wilde me vertellen waar Zaat was heen gegaan. Uiteindelijk heb ik hem zelf maar in het BIG-register opgezocht. ‘Joost Zaat is huisarts sinds 1983. Per 30 april 2020 is hij officieel met pensioen, maar hij neemt nog een beetje waar. Sinds augustus 2017 schrijft Zaat elke maandag een column in de Volkskrant.’
‘Mevrouw Dennenboom. Ga zitten.’ ‘Spárreboom. Meneer Zaat, u bent er weer. Fijn dat u tijd hebt kunnen vinden om mij een beetje waar te nemen.’ Verwoed slaat de buitenechtelijke zoon van Harry Mulisch op zijn toetsenbord. ‘Ik heb het al gezien. U hebt geen corona.’ ‘Maar u heeft nog niet naar mij gekeken.’ ‘Dat is waar,’ geeft Zaat toe, terwijl hij kort zijn blik van het beeldscherm afwendt. ‘Nee, geen corona.’ ‘Eigenlijk had ik een heel andere vraag.’ Nu heb ik zijn aandacht. ‘Een ongewenste zwangerschap? Huishoudelijk geweld? Iets spannends voor de lezers? Vertel het me. Liefst in ongeveer 400 woorden.’ Ik twijfel even. ‘Het gaat om een depressie. Maar ik wil liever niet dat u er een column over schrijft. Dat ga ik zelf namelijk al doen.’
Zaat zucht. ‘De “ziekte” depressie bestaat niet.’ ‘Pardon?’ ‘Is een column van mij. Stond 20 januari 2019 in de krant. Ik zal de assistente een kopie voor je uit laten draaien.’ Hij lijkt me meteen uit te willen laten. ‘Als ik niet te veel van uw tijd neem zou ik de kwestie toch graag nog iets uitgebreider met u willen bespreken.’ ‘Dat kan. Ik vind dat de patiënt niet de dupe van mijn drukte moet zijn.’ ‘Mooi dat u dat zo zegt.’ ‘Ja. Heb ik ook in de Volkskrant geschreven. 28 april. Maar goed, nu dus nog een stukje voor aankomende maandag. Ik kan niet weer aankomen met een coronacolumn.’
Zaat houdt zijn handen in zijn ontplofte huisartsencoupe. Uiteindelijk begin ik maar te praten. ‘Op een of andere manier heb ik altijd het gevoel dat mannen nooit naar me luisteren. Ik ben redacteur bij een studentenblad. “TD, misschien is het aardig om voor de verandering een keer een stuk te schrijven waar je zelf niet in voorkomt,” adviseer ik dan. “BN, je hebt er het afgelopen uur al zes opgestoken! En meeloper, er zitten nog steeds vlekjes op mijn schoenen. Hier, kijk maar.” Dat ze daar niet naar luisteren is tot daaraan toe, maar hun gedrag schaadt ondertussen het blad. De juryleden die ik weken geleden al had uitgenodigd hebben allemaal afgezegd omdat ze bang voor ons zijn, maar niet op de goede manier. En gelijk kregen ze: het had niet veel gescheeld of we hadden ons met drie superspreaders in de kelder van een oud grachtenpand opgesloten. Ondertussen fiets ik de stad door met fruitmanden en magnesiumpillen, maar krijg ik telkens de vraag of ik volgende keer misschien een paar blikjes Chouffe kan meenemen. Ik trek het niet meer, dokter Zaat. Ik zit tot hier.’ Ik ga op mijn stoel staan om het precieze punt aan te wijzen.
‘Ik begrijp het,’ antwoordt Zaat als ik weer zit. ‘Maar ik kan er helaas niks mee. Ten eerste omdat u van hysterie echt niet dood gaat. Onregelmatige bloedstroom van de baarmoeder naar de hersenen is in principe ongevaarlijk. Ten tweede omdat ik met het beroepsgeheim zit. Zelfs als ik zou willen zou ik uw verhaal nog niet in een column kunnen verwerken. Te veel herleidbare details. Wat betreft mijn patiënten heb ik alleen nog maar over “de verstandelijk gehandicapte Geertje” kunnen schrijven. Die leest toch geen krant. En bovendien heb ik in haar leven al genoeg voor haar betekent.’ Zaat slaat met zijn vlakke hand op tafel. ‘Fuck it. Mijn volgende column heet “Mijn laatste dag als praktijkhouder. Het wordt tijd dat jong volk gaat zorgen.” Ik ga me volledig op mijn schrijverscarrière storten. Dit is geen doen zo.’ Zijn vingers rammen driftig op het toetsenbord. ‘Als u dat zo voelt. Ik kan me echter herinneren dat u een maand geleden schreef: “Ik kan mijn jongere maatjes uit de praktijk niet alle coronadiensten laten doen.”’
Zaat hoort me al niet meer. Ik pak mijn tas en loop naar de uitgang. Er moet nog een blad worden volgeschreven.
TS