Laatst deed ik een tijdje alsof ik ontvoerd was. Toen er niemand thuis was, heb ik mijn tandenborstel ingepakt en samen met wat ondergoed en een trainingsbroek in een grote koffer gegooid. De koffer was veel te groot voor de spullen die erin gingen. Ik ging naar een huis voor mensen die deden alsof. Bij binnenkomst moest ik een formulier invullen. Ik vulde mijn naam in, mijn adres en de reden van mijn komst. ‘Ik doe alsof ik ontvoerd ben’, schreef ik in het hokje.
Er waren allemaal vreemde mensen in het huis voor mensen die deden alsof. Ik was de enige die deed alsof hij ontvoerd was. Er waren vrouwen die deden alsof ze slachtoffers waren van mensenhandel, een jongetje dat deed alsof hij een oude man met een drankprobleem was, twee katten die deden alsof ze konden toveren en een hele groep moslimmannen die deden alsof ze zelfmoordterroristen waren.
Mijn kamer deelde ik met een van de zelfmoordterroristen. We dronken whisky en spraken over de reden van ons verblijf. De zelfmoordterrorist vertelde dat hij voor Allah naar Syrië was vertrokken, maar dat hij er daar achter was gekomen dat de jihad niks voor hem was. Hij vond het doodeng om met een geweer rond te lopen en was constant bang dat hij opgeblazen zou worden door een Amerikaanse drone. Om geen gezichtsverlies te lijden had de zelfmoordterrorist gedaan alsof hij zichzelf opgeblazen had op een markt in Bagdad.
De zelfmoordterrorist liet me een foto zien. Een bloederige romp waar stukken arm en been omheen lagen. De handen, die een stukje verderop lagen, omklemden een metalen plaatje waarop in verschillende talen stond ‘Ik ben Youssef Salmoun, strijder van Allah’. Ik vroeg hem hoe hij aan de opgeblazen man was gekomen. De zelfmoordterrorist vertelde dat hij die had gevonden langs de kant van de weg naar Bagdad. De man had zo geleken, dat de zelfmoordterrorist even dacht dat hij zichzelf had gevonden. De terrorist had de gevonden man om vijf uur ’s ochtends opgeblazen, tijdens de avondklok. Dus er was niemand op het plein.
Het was gezellig in het huis voor mensen die deden alsof. Overdag schaakte ik met het jongetje dat deed alsof hij een oude man met een drankprobleem was. Als het jongetje te dronken was om nog te kunnen schaken, leerden de zelfmoordterroristen me dansen uit hun moederland. De katten die deden alsof ze konden toveren lieten kleine instrumentjes uit hun toverstokken tevoorschijn komen. De instrumentjes konden zelf muziek maken. Daarop dansten we de dansen die ik geleerd had. De vrouwen die deden alsof ze slachtoffers waren van mensenhandel zaten stilletjes te huilen in de hoek.
Op een dag kwam er een vrouw in het huis. Ze deed alsof ze in het huis voor mensen die deden alsof woonde en wilde met niemand praten. Ik vroeg haar wat het alsofdoengedeelte was als ze echt in het huis voor mensen die deden alsof woonde en daar deed alsof ze in het huis voor mensen die deden alsof woonde. Ze probeerde me te slaan met een van de instrumentjes van de katten die deden alsof ze konden toveren. Ik rende weg en de vrouw kwam me achterna met een viooltje dat onheilspellende muziek speelde. Er kwam een medewerker van het huis voor mensen die deden alsof naar ons toe. Hij zei dat de vrouw het huis moest verlaten. De enige vorm van geweld die toegestaan was in het huis was geweld waarbij je deed alsof je iemand sloeg. ’s Avonds sprak ik met de zelfmoordterroristen over de vrouw. We vonden het een rare vrouw.
Na drie weken in het huis voor mensen die deden alsof wilde ik weer naar huis. Maar thuiskomen zonder dat er losgeld voor mij betaald was ging niet. Mijn ouders zouden niet geloven dat ik echt ontvoerd was geweest. Ik vroeg aan de zelfmoordterroristen of ze misschien een filmpje met mij wilden maken waarop ze losgeld voor me vroegen. Dat zagen de zelfmoordterroristen wel zitten. Het jongetje dat deed alsof hij een oude man was met een drankprobleem ging een krant kopen in de krantenkiosk op de hoek. Het was lastig om het jongetje zover te krijgen, want de grens tussen een te zware kater om naar buiten te kunnen en te dronken om naar buiten te kunnen was dun.
De zelfmoordterroristen haalden jihadistische gewaden en nepbaarden uit hun koffer. De zelfmoordterroristen gingen om mij heen staan. Ze zetten zonnebrillen op en eentje duwde een zwaard tegen mijn keel. Het jongetje zorgde ervoor dat de datum van de krant in beeld kwam. Ik keek in de camera en zei dat ik ontvoerd was toen ik onderweg was naar de supermarkt. Ik werd goed behandeld, maar als er niet binnen een week 683 euro losgeld betaald zou worden zouden ze me vermoorden. Toen ik het bedrag noemde, gromden de zelfmoordterroristen instemmend.
Twee dagen later werd er een envelop bezorgd met daarin 683 euro. Ik nam afscheid van de mannen die deden alsof ze zelfmoordterroristen waren, het jongetje dat deed alsof hij een oude man met een drankprobleem was en de katten die deden alsof ze konden toveren. De vrouwen die deden alsof ze het slachtoffer van mensenhandel waren wilden me geen gedag zeggen. Onderweg naar huis kwam ik langs een veilinghuis waar opgedoken serviesgoed uit een VOC-schip onder de hamer ging. Ik bood 683 euro op een Delfts blauwe vaas uit 1603. Het was het hoogste bod. De vaas staat nog steeds bij mij thuis op de schoorsteenmantel. Af en toe kijk ik ernaar en denk ik terug aan de mensen in het huis voor mensen die deden alsof.