Vuistslagen en schoppen, wurgen, krabben, pols gekneusd, pols afgeknepen, tegen het deurkozijn geramd. Met hamer en vuisten in mijn buik gestompt. ’s Morgens opnieuw veel gemopper. Zonder reden uitgescholden. Geslagen, over de knie gelegd. Zeven klappen in mijn gezicht, een stomp tegen mijn hoofd.
Tsja, zo ging dat wel eens. Soms moet je streng optreden Rob, was mij wel eens gezegd. Het kon niet anders. Uitgerekend in de winter dat het voor het eerst in Nederland weer eens flink sneeuwt zit ik hier in een caravan zonder licht, water of wc.
Ik had het gevoel dat ik levend was begraven. Mijn gevangenis had grofweg de vorm van een vijfhoek en was ongeveer 2,70 meter lang, 1,80 meter breed en amper 2,40 meter hoog. 11,5 kubiek meter bedompte lucht. Nog geen vijf vierkante meter aan vloeroppervlak, waarover ik als een gekooide tijger heen en weer liep, van de ene wand naar de andere.
Daar zitten we dan. Met een muts op, mijn jas aan en wanten waarvan de vingertoppen zijn afgeknipt aan een tafeltje van één bij één. Het is vast maar voor even. In afwachting van betere tijden is dit ons thuis: een krakkemikkige caravan waar het vocht van de muren druipt.
Ik weet niet hoe ik had gereageerd als ik toen had geweten dat deze kamer 3096 dagen lang mijn toevluchtsoord en gevangenis zou zijn. Ik zat opgesloten en zou in elk geval vandaag niet meer vrij komen.
Ze liggen erin. De een vier jaar oud, de ander acht. De jongste sputtert tegen. ‘Ik wil naar mama’, zegt hij met een zuinig mondje waarvan de hoekjes naar beneden wijzen..
Ik sliep in als een onrustig dier, met een oog open, voortdurend op mijn hoede. Het gevoel van uitzichtloosheid werd steeds beklemmender, maar tegelijkertijd besefte ik dat mijn angst niet de baas mocht laten worden en iets moest ondernemen. Ik denk na over hoe dit heeft kunnen gebeuren.
Ik ben verliefd geworden op een jongere vrouw, mijn vrouw heeft dat ontdekt en me op staande voet het huis uit geschopt. Terecht.
Papa en mama maakten heel veel ruzie. Ik werd niet langer gekoesterd en beschermd, maar over het hoofd gezien. Om beurten sloten ze zichzelf op in de slaapkamer terwijl de andere in de woonkamer liep te tieren. Ik had het gevoel dat ik ertussen gevangen zat en begreep niets meer van de wereld om mee heen. Ik begreep niet waarom mijn ooit zo stralende vader nu zo hulpeloos en verloren leek en waarom hij geen verrassingen meer zijn mouwen goochelde om mij op te vrolijken. Zijn onuitputtelijke voorraad aan gummibeertjes leek opeens op te zijn.
Ik dacht dat we wel zouden inzien dat we nog altijd dol op elkaar zijn en ik zou met gebogen hoofd mijn plek in het gezin weer innemen. Zo zag mijn toekomst er uit. Maar nu niet meer.
Hij heeft me zo lang en hard op mijn rechterhand geslagen dat ik vanbinnen het bloed voelde stromen. De rug van mijn hele hand was blauw en rood. Daarna sloeg hij me een blauw oog.
Ik lig in het donker naar het plafond te staren en vraag me of ik er wel goed aan heb gedaan me in dit avontuur te storten. Zucht.
Hij werd met de week onrustiger en zijn paranoia nam steeds ernstiger vormen aan. Hij hield me uiterst scherp in de gaten en verwachtte altijd dat ik zou vluchten of hem zou aanvallen. Een van zijn belangrijkste psychologische wapens om mij afhankelijk en gehoorzaam te maken was immers het idee dat niemand om me gaf. Hij zat duidelijk in de knoop met zichzelf, misschien was het de leeftijd.
Ik heb me voorgenomen om er voor mijn vijftigste achter te komen of er aan mij een wereldkampioen formule 1 verloren is gegaan, of ten minste een beroepscoureur.
Hij gaf me dan voor twee dagen aan kant-en-klaarmaaltijden, wat verse levensmiddelen en mineraalwater die hij uit Wenen meebracht. Hij dreigde constant. Als je niet doet wat ik zeg, doe ik het licht uit. Als je niet braaf bent, moet ik je vastbinden.
Italiaanse autocoureurs, ik vond ze fantastisch. Alboreto, Ascari, Andretti.
Op een dag droeg hij me op hem ‘maestro’ te noemen. Hij stond erop: je moet maestro zeggen! Ik weigerde. Hij werd ontzettend kwaad en om acht uur schakelde hij de stroom uit. Van het ene op het andere moment was het pikdonker. Als ik nog niet in bed lag moest ik alles op de tast zoeken. Het tikken van de wekker en het brommen van de ventilator, meer was er niet. In de elf uur die volgden, moest ik proberen om de waanzin en angst met behulp van mijn fantasie te verjagen. Ik had geen idee waar hij op dat moment nog meer mee bezig was.
Uit de test moest blijken of ik seksverslaafd was. Heb je wel eens betaald voor seks? Ben je weleens naar een bordeel geweest? Heb je weleens een pornovideo gekocht? Drie keer ‘ja’.
Misschien was dat verhaal over dat pornonetwerk toch waar. Er waren in die tijd genoeg bendes die niet terugdeinsden kinderen te ontvoeren en gruwelijk te misbruiken.
We kruipen tegen elkaar aan in bed. Ik lees nog wat bij het licht van een zaklamp. Lepeltje lepeltje is de enige methode om de nacht door te komen. Het is goed zo.
Het stockholmsyndroom wijs ik af. Hoe medelijdend de psychologen ook mogen kijken als dit uit hun mouw schudden, het effect is verschrikkelijk: daardoor wordt een slachtoffer voor de tweede keer slachtoffer en wordt hem of haar de kans ontnomen om zelf over het gebeurde te oordelen – en veranderen de belangrijkste belevenissen in een uitwas van dat syndroom. Het is een manier om de uitzichtloze situatie te kunnen overleven.
Alle twijfels van het afgelopen jaar komen weer boven. Ik voel me oud naast haar. Ik kom in twee weken drie kilo aan. Ik voel me ineens niet vitaal naast haar. Wat is ze jong, denk ik, als ik naar de foto’s van ons samen kijk.
Kort voor mijn achttiende verjaardag zei hij steeds vaker dat hij me een keer een dagje mee skïen zou nemen. Voor hem betekende dat een grote stap voorwaarts richting het ‘normale’ leven samen met mij waarvan hij droomde.
Kamphues, je bent een man van middelbare leeftijd, zei ik tegen mezelf ik toen ik in de spiegel keek.
Ik was alleen. Voor het eerst sinds het begin van mijn gevangenschap hield hij me niet in de gaten. Ik kon bijna geen adem halen. Opeens ging alles heel snel. Hij is een vreemde. Ren. Ren. Verdomme, ren! Ik liet de stofzuiger vallen en rende naar de poort. Die zat niet op slot.
Mijn kinderen zijn mijn alles, voor hen heb ik alles over. Ik weet niet wat ik zonder ze zou moeten.
Ik was vrij. Ik had een bom aangestoken. Er brandde een lont die ik niet meer kon doven. Ik had voor het leven gekozen. Hem restte alleen nog maar de dood.
Het is goed zo. Ik ben tevreden. Echt.
Ja, antwoordde de agent behoedzaam. Hij leeft niet meer. Hij is gisteravond voor de trein gesprongen.
Natascha Kampusch, De diefstal van mijn jeugd, Boekerij, € 18,95
Rob Kamphues, Inhaalrace, Thomas Rap, € 16,90