Que?Vanavond ga ik niet naar het schrijverscafé. Het stikt er van de redacteuren en die hebben de sfeer daar volledig verpest. Ik blijf liever thuis met mijn eigen gekanker, mijn eigen bier en de lampjes van de kerstboom op full-speed.

Vroeger vond ik een redacteur zo’n beetje het leukste dat je kon krijgen. Ook voor kerst. Het waren heel slimme gasten die niets liever deden dan teksten analyseren. Zelfs laat in de avond. ‘Wat bedoel je hiermee? Waarom komt dit personage pas zo laat op? Waarom heb je voor deze tijdssprong gekozen?’ Ze dwongen je aan je roman te werken tot je onervaren hersentjes kraakten. Na één redactieronde had je meer geleerd dan in een heel universiteitsjaar. Perspectief, subplot, hoofdplot, thema: waar vast te pakken en hoe te gebruiken.
Versie na versie herschreef je, en zo’n redacteur maar lezen. Je kon hem alles toevertrouwen: je zwaktes, je fouten en je blunders. Ze hielpen je om van jouw rafel van een manuscript een boek te maken. In de toekomst werd de rafel van een schrijver die je was, misschien wel een wedstrijdauteur.

Tegenwoordig lijkt dat allemaal anders. Redactierondes op de uitgeverij moeten voor vijf uur afgelopen zijn. Dan gaat het pand dicht: beveiliging. Redacteuren zie je dan alleen nog in het schrijverscafé.

Pas geleden hoorde ik daar een windbuil van een toonaangevende uitgeverij zeggen dat hij voor een bepaalde schrijver alle research had gedaan. Alle. Het boek speelde in de jaren zeventig en de schrijver, een jonge debutant, had niets van dat tijdperk geweten. Ik heb dat boek gelezen. De enige harde feiten uit de jaren zeventig die daarin genoemd worden zijn de prijzen van exclusieve plateauzolen. Voor eenmaal 174,50 Fl stond die windbuil nu te roepen dat dat boek zonder hem niet bestaan had. Voor de debutant is het maar goed dat er niet veel mensen zijn die nog naar die kerel luisteren.

Een andere toonaangevende uitgeverijredacteur, een die rond een uur of tien altijd in slaap valt achter zijn gin-tonic, zei dat hij de laatste roman van een van zijn schrijfsters helemaal opnieuw had moeten schrijven. Eigenhandig. ‘Het was niks. Ze kan niet schrijven. En neuken trouwens ook niet.’Naar hem werd wel geluisterd. Dat kwam vooral omdat niemand had verwacht dat hij nog wakker was.

Een derde toonaangevende azijnpisser zei: ‘Arnon Grunberg? Die levert een stapel van zeshonderd pagina’s in en dan mag zijn redacteur er een boek van maken.’

Manuscripten krijgen tegenwoordig maar één redactieronde en die reikt soms niet eens tot de laatste pagina’s. Redacteuren hebben geen tijd om ze te lezen en er ook nog opmerkingen bij te zetten. ‘Werkdruk,’ hoor je ze in het café koeren.

Ik trek nog een biertje open en doe de lampjes van de kerstboom op een lagere snelheid. Eigenlijk ben ik gewoon bang dat mijn redacteuren, ik heb er een stuk of vier gehad, ook in schrijverscafés zitten te verkondigen dat zij mijn boeken schreven, mijn grappen bedachten en desnoods mijn vriend voor mij neukten. Als ik nu voor kerst een redacteur zou krijgen, zou ik hem waarschijnlijk weer inpakken en aan iemand anders geven. Het liefst vond ik een knokploeg onder de kerstboom, met een kliklijn erbij. Dan kon iedereen het mij melden als een redacteur het werk van zijn schrijver zat te ondermijnen. Ik zou met mijn knokploeg meteen naar het Spui stomen. Terwijl de jongens het schrijverscafé redacteurvrij maakten, zou ik aan de bar bestellen.

Dat zou stukken beter zijn dan alleen thuis zitten met kapotte kerstboomlichtjes en nog maar één bier.

Carolina Trujillo

Archief