Hoe gaan die dingen, je komt ergens en je neemt wat mee voor thuis. Als souvenir, voor de herinnering of gewoon omdat je denkt: leuk om te hebben. Een van de beste koloniale verzamelaars van ons land was generaal Van Daalen (1863-1930), Frits voor intimi. Zijn spullen liggen nu in het museum Volkenkunde in Leiden, waar ook een deel van de Lombokschat ligt. Tegenwoordig een ongemakkelijk bezit. Wat moeten we met die koloniale verzamelingen? Van wie zijn die spullen?
Eerst een stukje geschiedenis voor de smaak van het geheel. Van Daalen leidde in 1904 een militaire expeditie door de Gajo- en Alaslanden van Atjeh. Daar zat het stevigste verzet tegen het Nederlandse gezag en precies daarom was Van Daalen the right man on the job. Een harde hand, strategisch geniaal, een doorzetter zoals ze zelden komen. Lang verhaal kort, Van Daalen kwam, zag en overwon. Veel doden in de rijen van de vijand (ja, ook vrouwen en kinderen), weinig doden in de rijen van Van Daalen. Plus: Van Daalen bracht nog meer mee naar huis behalve de overwinning. Tijdens de expeditie verzamelde hij. Wat? Van alles. Sieraden, gebruiksvoorwerpen, kleding, alles van de lokale bevolking. Hij beschreef alles netjes, met verstand van zaken en met aandacht voor details.
Nu dat andere. Want hoe kom je als bewapende militair, zijnde aan de winnende hand, nou eigenlijk aan je spullen? Van Daalen vond weleens iets, schrijft hij in zijn brieven. Ook helemaal onderin een kamponghuis, waar hij toevallig keek. Of nou ja, toevallig.
Hij kocht ook het een en ander. Kun je zeggen: hoe vrij was dat handelsverkeer, als zowat een kwart van de inwoners net gedood is. Dat is geen moment om de prijzen te verhogen.
Ook vorderde hij weleens wat leuks dat een militair van een lagere rang had gevonden. Tegen de baas zeg je geen nee.
Kisten vol spullen nam Van Daalen mee terug.
Een jaar later kreeg hij een expositie in Batavia. In hetzelfde jaar kreeg hij een hoge onderscheiding voor zijn expeditie, die toen al omstreden was. Dat controversiële is aan zijn naam blijven hangen. De verzameling is op de achtergrond gebleven, maar dat is aan het veranderen. De tijdgeest is zelfs de musea ingeslopen.
De collectie Van Daalen ligt in Leiden. Die stad is wederom in last. Morele vraagstukken komen altijd ongelegen en juist dit vraagt veel hoofdbrekens en tijd is geld in Nederland. Want wat moet er gebeuren met de collectie Van Daalen?
Je hebt de morele dimensie. Dan weet je: eerlijk duurt het langst, we geven alles terug, in Atjeh zit tenslotte ook een museum. Je hebt de pragmatische dimensie. Dan denk je: ja, tientallen jaren voor spullen zorgen levert toch een soort eigendomsrecht op en een bepaalde verantwoordelijkheid, dus inpakken en opsturen naar Atjeh, nee dat gaat gewoon niet. We moeten er eerst lang en breed over nadenken.
Even een quizvraagje tussendoor. Wat hebben de koloniale staat en de postkoloniale staat met elkaar gemeen?
Nee, niet de rijsttafel.
Het is zo voor de hand liggend, dat de gemiddelde Nederlander er nooit op komt. De bureaucratie. Toen een massief geheel van nota’s en rapporten, van brieven en doorslagen van brieven, die eindeloos lang onderweg waren tussen daar en hier, de oost en de west. Het was een allesvertragende en desgewenst vernietigende maalmolen van formulieren, parafen en veel, heel veel vergaderen met nota’s en formulieren, die de instelling van een commissie noodzakelijk maakt, wat weer leidt tot nieuwe formulieren en parafen en zo gaan heden ten dage de maanden over in jaren, en zal de collectie Van Daalen in Nederland blijven – behoudens een mini-expootje in Jakarta, als dat met de formulieren lukt, tenminste.
Zo zien we, geweren komen, geweren gaan, maar de bureaucratie blijft altijd bestaan.
VvdL