Ik bevond me in de wittebroodsweken van mijn redacteurschap. Kort ervoor had ik mijn intree mogen voorlezen en nu was ik, in het kielzog van mijn meerderen Dries Muus (DM) en Jurg van Ginkel (JvG), op weg naar Nieuw Amsterdam, onze uitgever, waar mijn oom de directeur was – maar dat had ik tegen niemand verteld. Ik wist niet zeker of het in mijn voordeel zou werken.
De mensen achter Nieuw Amsterdam hadden recentelijk huis gehouden in boekenland, verdeeldheid gezaaid door in de tijd van de baas een geheime onafhankelijkheidsstrijd te voeren, om uiteindelijk met een lading afvallige schrijvers het fonds van Nieuw Amsterdam te vormen, en dat allemaal mogelijk gemaakt door de frivool ogende, maar communistisch georiënteerde, Derk Sauer. Op de een of andere manier had PC het genoegen om door deze durfkapitalist uitgegeven te worden en waren we, zo leek het mij tenminste in die dagen, een welkome gast op de vernissages op de uitgeverij.
Terwijl we onze fietsen op slot zetten in een schaduwrijke straat in het Museumkwartier nam ik een tintelende fysieke vreugde waar. Het voorjaar van 2008 was aangebroken, de tijden dat ik als meeloper op zondagen werd gesommeerd het redactielokaal aan de Vendelstraat te stofzuigen waren voorbij, ik fietste naar een boekpresentatie met dezelfde nonchalance als ik mijn colleges Nederlandse Letterkunde bijwoonde, het leven moest nu toch wel begonnen zijn.
Bij de ingang stond Jaime Donata (JD) ons op te wachten, aan hem had ik een en ander te danken. Ik had de redactie het jaar daarvoor laten doorschemeren geïnteresseerd in ze te zijn, door mee te doen aan de zomerprijsvraag. Zoals met alles in mijn leven, eindigde ik na de winnaar en werd ik niet uitgenodigd voor een gesprek. Snel bleek ik wel door JD, afzwaaiend redacteur, te zijn uitverkoren af en toe bij hem langs te komen tijdens het avondeten op een brandgevaarlijke bovenwoning aan de Mauritskade, of een straat in het verlengde van die gure Mauritskade, daar wil ik van af zijn.
JD liet me daar door wat oude jaargangen van PC bladeren en gaf me dan subtiel college over mensen van wie ik nog nooit gehoord had, maar die er klaarblijkelijk toe deden in het leven van een serieuze PC-redacteur. Ik kan deze figuren niet reproduceren, want ik ben ze door de zenuwen vergeten. Ook vertelde hij op een van die avonden dat hij een diner aan het voorbereiden was voor oud-redacteuren, hij zou de favoriete gangen van Adolf Hitler voorzetten. Ik weet nog dat ik me afvroeg hoe hij wist wat Hitler graag at, ik had me nooit voor de privé-persoon Hitler geïnteresseerd, maar ik begreep dat dat vanaf nu noodzakelijk was.
De rest van de tijd op de zolder van JD was ik met name star struck. Ooit leek de redactie van PC me zo onbereikbaar, en opeens zat ik bij een van hen aan het avondmaal. Dat avondmaal was overigens meestal een stuk in de magnetron verhitte Franse kaas, een familieverpakking camembert of iets in die trant, op een bedje van doorgekookte groenten. Per persoon. Terwijl JD en ik dan ieder onze eigen camembert aten, droomde ik van een leven bij PC. Een jaar later was het zover, en stond ik met hem, JvG en DM in de deuropening van Nieuw Amsterdam, waar, nu ik er langer over nadenk geen boekpresentatie zou zijn, maar een feestje voor de auteurs van de uitgeverij. Voor ons, in feite.
Op een van de gangen van het monumentale pand stond Henk Spaan (HS). “Niet meteen kijken, maar Thomas Verbogt staat daar”, sprak hij me samenzweerderig toe. Ik wachtte tot wat HS daarna zou zeggen, maar er volgde niets. JD en DM hadden zich inmiddels naar de voor de gelegenheid geconstrueerde bar in de hoek van een ander vertrek begeven, dus zij konden de zin van HS ook niet verder voor me verduidelijken of nuanceren. JvG was ik inmiddels verloren aan de aanwezigheid van een andere vrouw, af en toe ving ik iets op met ‘dode baby’s’ en ‘oma’s. JvG was naast PC-redacteur ook regionaal journalist en stand up comedian. Voor dat laatstgenoemde ambt was het handig zijn grappen op onbekenden uit te proberen.
Ik stond er alleen voor op het feestje voor auteurs, zoveel was duidelijk. Er is in elf jaar veel veranderd, maar er alleen voor staan op feestjes is nog altijd even funest voor mijn zelfvertrouwen als toen.
Maar toen, toen kwam er een jongen op mij afgelopen. Hij had een reebruine oogopslag en glanzend haar. Hij zag er keurig uit, iets te keurig misschien, hij miste duidelijk iets eigentijds, maar hij stonk in ieder geval niet uit zijn mond, zoals de meeste mensen op auteursfeestjes. Hij vroeg wie ik was. Ik herinnerde me net op tijd dat ik niet niemand, maar redacteur van Propria Cures was en vertelde hem dat voorzichtig. PC is voor een ongeïnformeerde buitenstaander snel als rechts en conservatief op te vatten, daar maakte je ook destijds niet met iedereen vrienden mee.
Hij vertelde dat hij net bij zijn studenten vandaan kwam, dat hij aan het promoveren was. Dat hij rechten had gestudeerd en de week erop naar Parijs zou gaan, maar dat hij die middag speciaal naar de uitgeverij was gekomen om daar zijn vrienden van PC te ontmoeten. Hij was de huisvriend van PC, zei hij. Hij heette Thierry.
Een paar seconden vroeg ik mij af of ik deze huisvriend misschien moest inruilen voor mijn eigen vriend, een soapacteur met regie-ambities, maar ik was trouw die dagen.
“Ik ben de huisvriend van PC tegengekomen”, zei ik tegen DM of JD, toen ik een van hen weer tegen het lijf liep. “Hij is onze huisvriend niet”, snauwde een van hen toen terug. Ik moest nog veel leren, ik was er duidelijk nog lang niet.
Ik besloot maar te gaan, en liet op de weg naar de voordeur mijn oog langs de boekenkasten door het pand gaan. Ik hield stil bij een boek over Hitler. De führer stond op de kaft gevaarlijk afgebeeld, ik zou tijdens het lezen waarschijnlijk weer niets over de persoon, maar enkel over de politicus Hitler te weten komen. Als ik het al zou lezen.
Ik stak het boek toch maar in mijn binnenzak en zo kwam het dat ik die lentedag van 2008 een boek stal van onze uitgever, en zo van mijn oom, en ook een beetje van Derk Sauer, alleen maar om indruk te kunnen maken op mijn mederedacteuren. Ik wilde bewijzen dat ik bravoure had, en dat ik ook iets met Hitler had.
Bij mijn fiets kwam ik de huisvriend van PC weer tegen. Ik had bijna de sleutel in het slot gestoken toen hij mijn arm pakte. “Ik rijd richting Oost”, zei hij. “Rijd je met me mee?” “Ik woon in de Jordaan” zei ik. “Ik woon ook in de Jordaan”, zei hij. “Ik fiets mee.” Zijn wispelturigheid werkte blijkbaar aanstekelijk, want ik weet niet hoe ik anders kan verklaren dat ik toen zei: “Maar ik ben met de tram.”
Ik sprong in de eerste tram die naderde, lijn 2 die geen Jordaan zou aandoen. In mijn binnenzak voelde ik het onhandige formaat Hitler-boek tegen mijn ribben prikken. Alles was maar net goed gegaan, bedacht ik me met een naïeve glans in mijn ogen. Alles was maar net goed gegaan.
OK