jsEigenlijk heb ik de tekst van Monkey Gone To Heaven nooit zo goed begrepen. Iets over een wezen in de lucht dat, als ik het goed heb, wordt opgezogen in een gat. Waarna een aapje naar de hemel gaat en alles zal gaan branden. Ook dat nog eens, alsof opgezogen worden in een gat al niet erg genoeg is. De keren dat het nummer van The Pixies door het redactielokaal klonk, uit de gammele speakers van de afgetrapte Apple die waarschijnlijk nog door Theodor Holman zelf is aangeschaft, zijn niet te tellen. De keren dat ik daarna naar de computer moest rennen om de Vengaboys af te zetten trouwens ook niet.  


Gelukkig is een belangrijke eigenschap van herinneringen dat je ze naar je eigen hand kunt zetten. Alle ellende verdwijnt altijd weer in een overvol vat vol anekdotes. Aan de eindeloze rij shitmuziek die ik de afgelopen drie jaar te verduren heb gehad denk ik dus niet meer. Wel aan het meeneuriën met The Pixies en lauwe Grolsch uit de ijskast op binnenzakformaat. Sigarettenfilters uit het raam schieten zodat de conciërgenazi ze niet vindt. U leest de laatste woorden van een sentimenteel mens, kortom. Ik ga niet eens proberen er omheen te draaien. Zo week als een Arthur Japin-liefhebber met AVRO-lidmaatschap.

Alleen al de gedachte dat DM me nu, als ik nog bij PC had gehoord, zou uitleggen dat je in het geval van sentiment het woord ‘sentimenteel’ nooit mag gebruiken maakt me week. Een woord dat je dan ook weer niet mag gebruiken. ‘Je kunt het beter show don’t tell doen’ zou hij zeggen. En daarna waarschijnlijk Hemingway of Salinger er nog even bijhalen. Dat zal me nooit meer gebeuren, en ik kan niet ontkennen dat ik het jammer vind. Vooral ook omdat er weinig mensen zijn bij wie ik zo makkelijk de anti-intellectuele neocon – naast Henk Westbroek en Herman van Veen het enige typetje dat ik in huis heb – kan uithangen als bij DM. Ook niet meer het tweewekelijkse gevecht tegen de deadline terwijl redacteur JvG zijn practical jokes op je afvuurt in de categorie hoe-zou-mijn-vriendin-reageren-als-ik-mijn-schaamhaar-ontkroes. Om in je diepste moment van inspiratie onderbroken te worden door JD, die zich afvraagt wáár op de harde schijf van de opmaakcomputer in godsnaam de laatste versie van zijn scriptie terug is te vinden. Een versie die tot op de dag van vandaag nooit gevonden is.  

Dat is voorbij, en het is na drie jaar ook wel welletjes zo, met JS. Mijn meelopertijd is inmiddels verdrongen en vergeten, daarmee rekende ik al af tijdens mijn Intree. Nu dan een Uittree, waarin ik JS met een onomkeerbaar nekschot richting PC’s erehemel help.

Toch, voor het zover is maak ik graag van de gelegenheid gebruik een monumentje voor mezelf op te richten. Mezelf onbeschaamd op de borst te kloppen over het tijdperk JS. Ik zou ook heel vals bescheiden kunnen zijn natuurlijk, en het heel bescheiden kort en bondig houden. Een beetje gaan zitten doen alsof het allemaal niet zoveel voorstelde, dat redacteurschap van JS. Maar eigenlijk houd ik daar niet zo van. Bescheidenheid. Het onderscheid tussen ‘valse’ bescheidenheid en ‘gewone’ bescheidenheid, zeg maar zonder bijsmaak, is net als de teksten van The Pixies altijd langs me heen gegaan. Bescheidenheid lijkt me per definitie vals. Een bokser die vlak voor de bel zijn dekking laat zakken is niet bescheiden. Hij is een arrogante zak, die het verdient met een welgemikte okkernoot tegen het canvas te gaan. Mijn ex-vriend die soms, vooral op feestjes met míjn vrienden, urenlang zijn mond hield was ook niet bescheiden. Hij had het gemunt op alles wat maar in de buurt kwam van sfeer, of noem het voor mijn part gezelligheid. Na Paulo Coelho is bescheidenheid misschien wel het meest overschatte fenomeen van de eenentwintigste eeuw. Ik houd mijn dekking hoog, en blijf nog een paar alinea’s in mijn rol.

Straks, na de laatste regel bestaat JS niet meer. Dan stap ik terug het gewone burgerleven in en word weer de Jelte Sondij die ik ooit was. Alleen de doffe knal van een Beretta staat in tussen JS en een leven in cubicles en kantoortuinen, meeneuriënd met de melodie van de koffieautomaat. In plaats van de The Pixies.

Het kan ook anders lopen, maar een verstandig mens houdt rekening met het ergste. En een verstandig mens telt voor twee.  

Dat monumentje dus. Ik zou kunnen vertellen hoe PC, dat ik aantrof als vakvereniging voor autisten met literaire ambitie, opeens de Nederlandse podia bestormde. Crossing Border. Lowlands. De avonden van onze uitgeverij Nieuw Amsterdam, waarbij de zaal zonder uitzondering tot de nok aan toe vol zat. Met hun eigen stagiaires.

Hoe een nieuwe site gelanceerd werd en het aantal abonnees steeg tot aantallen die we sinds het verplichte abonnement in de jaren ’70 niet meer gezien hebben. We vonden eindelijk weer een stukje aansluiting naar de doelgroep toe.

Ik kan nog wel doorgaan, alleen wil ik niet al het gras voor de voeten van JvG wegmaaien, die zich over mijn Uitlui buigt. Zijn rouwkrans op mijn eigen kleine monumentje. Gelegen op een tochtig industrieterrein, ergens aan de rand van een provincieweg. 

Als ik al gefaald heb dan is het in het contact met mijn mederedacteuren. In mijn Intree schreef ik het literaire schuttersputje niet te betreden om vrienden te maken. Daar heb ik me niet aan gehouden. Na het vertrek van oudere redacteuren dacht ik dat het daarna wel gedaan was, zoals dat gaat nadat de confetti van de afscheidsborrel is opgeveegd. Maar nee, ik heb gefaald. Bij sommigen kom ik nog steeds thuis, bij een enkeling mag ik uit zijn favoriete koffiemok drinken.

Bij de nieuwe lichting is het ook hopeloos misgegaan. Neem OK, een femme fatale die met zulke grote letters femme fatale op haar voorhoofd heeft staan, dat ik niet anders kan dan een beetje van haar houden. Of JV, die zijn beste bravoure bewaart voor zijn slechtste stukken. Ik mag dat wel, het komt me zelfs bekend voor. En het onbedoelde komisch duo StB en JG, kom daar nog maar eens om tegenwoordig. Zelfs meeloper Raimon Pelikaan vind ik een aardige vent.

Sinds ik na een periode in het buitenland terug ben schijn ik een milder mens te zijn geworden, en daar zijn de nieuwe redacteuren het slachtoffer van. Het is precies die mildheid die maakt dat het tijd is om te gaan.  

Laat me op de valreep in stilte biechten, voor ik de trekker overhaal. Hoewel van huis uit hervormd, brand ik in het buitenland graag een kaarsje in een katholieke kerk, als het zo uitkomt. Het is een hang naar ritueel, een moment van bezinning dat je best kitscherig mag noemen. Al kun je zelfs kitsch menen. Zoals ik met gastredacteur Pieter Waterdrinker een kruisje meesloeg, nadat DM hem in zijn Moskouse appartement vertelde van het overlijden van Adriaan Jaeggi. ‘En nu moeten we wodka drinken’ zei Waterdrinker en hij had gelijk.

Een biecht, een klein gebaar aan iedereen die ik ooit beledigd heb. Van Ingmar Heytze en gozerwijfie Ebele Wybenga tot Albert Verlinde en van Sharon Dijksma naar Neelie Kroes. En natuurlijk UvA-antropologe en Internationale Socialisten-prominent Miriyam Aouragh. De berggeit die leeft op een dieet van Hamas-geschriften en PC’s die ze uit de bakken heeft gejat als de inhoud haar niet bevalt.

Met die biecht is de zaak wel afgedaan, want spijt heb ik niet. Ik zou het allemaal weer zo doen. Wat er dan nog te zeggen valt kan ik beter door David Ricardo laten doen. De Britse econoom en parlementariër die een deel van zijn jonge jaren in Amsterdam woonde. Niet ver van de plek waar PC inmiddels redactie houdt. Uit een brief aan zijn vriend Thomas Malthus: 

‘And now […] I have done. Like other disputants, after much discussion, we each retain our own opinions. These discussions, however, never influenced our friendship. I should not like you more than I do if you agreed in opinion with me.’ 

Het was me een genoegen.

JS

Archief