DimitriAls De Groene Amsterdammer een boek tot de grond toe afbrandt, dan moet er iets aan de hand zijn. Afgelopen week was het zover. Marja Pruis was voornemens de nieuwe roman van Dimitri Verhulst te bespreken, maar schreef in plaats daarvan een recensie van de nieuwe Brusselmans: ‘De laatste liefde van mijn moeder zou op deze plek besproken worden, ware het niet dat er amper wat over te zeggen bleek. Misschien is het het succes van zijn vorige romans, misschien is het algehele lamlendigheid, feit is dat deze nieuwe episode uit een boertige familiegeschiedenis zeldzaam lusteloos en zouteloos wordt opgediend. (…) Het is niet lollig, niet boeiend, niet schrijnend, het boek ziet er lelijk uit en er staat een drukfout in.’  Alsof Playboy een kleurplaat op de centerfold zet.

Natuurlijk gaat dat afbranden in alinea 1 dan ook al mis: ‘Er ligt deze dagen een drol hoog opgestapeld in de etalages van de Selexyz-boekhandels.’ Om in de laatste alinea het deurtje netjes dicht te doen:  ‘Alles is echter heilig vergeleken met het product dat mede-Vlaming Dimitri Verhulst deze week het licht deed zien, de drol waarmee deze recensie begon.’ De anus is het stokpaardje van de amateurrecensent. Boeken zijn drollen, woorden diarree en kranten fungeren als wc-papier. Middelmatige recensenten gebruiken de anus vaker als stijlfiguur dan om uit te poepen.

De Groene en rechtlijnigheid gaan samen als Thomas Rosenboom en poetry slam, zoveel is duidelijk. Wel heeft Marja Pruis voor de helft gelijk. Die nieuwe roman van Verhulst is veel minder dan al zijn voorgangers. Dat er niets over het boek te zeggen is, is natuurlijk onzin. Want waarom is De laatste liefde van mijn moeder, geschreven door een van de twee beste schrijvers in het Nederlands taalgebied, zo angstaanjagend matig?

De roman gaat over een gezin dat met een groepsreis per bus naar het Zwarte Woud gaat. Vader en moeder zijn niet getrouwd en hun enige kind, een zoon van 12, komt uit een eerder huwelijk van de vrouw. En natuurlijk, de vader des huizes zuipt meer dan Hafid Bouazza op een bierfiets. Tussen vader en stiefzoon botert het niet, en moeder blijkt op vakantie zwanger van een tweede kind. Tot zover het verhaal. Hoewel? De achterflap denkt er anders over: ‘Stilaan wordt duidelijk dat de dag onafwendbaar is waarop Martine zal moeten kiezen tussen haar geliefde en haar kind’, romantiseert de achterflap. De realiteit: ergens op 90 procent van het boek wordt 70 jaar in de tijd vooruit gespoeld en blijkt dat de zoon van het gezin na die busreis plotsklaps het huis uit is gemieterd. Hetzelfde trucje als in De helaasheid der dingen dus. Hoewel je je aan het eind van De helaasheid nog afvraagt hoe het verhaal af zou lopen, en je je bij De laatste liefde van mijn moeder aan het slot vooral afvraagt of er nog iets op tv is, wie de paprikachips heeft opgegeten en hoe de zwarte Power Ranger ook alweer heet.

De achterflap probeert van deze drol, om in de kindermetaforiek van Marja Pruis te blijven, uiteraard een taartje te maken. ‘De jaren tachtig van de vorige eeuw, men heeft nog geen term voor een nieuw samengesteld gezin. Over hen die het leven anders en elders wensen te proberen wordt gesproken als over hoeren en bedriegers.’ Ah, dan toch! Een diepere laag! De roman is een schets van een tijdperk. Verhulst is een groot stilist, vooruit, een absurdist in zijn betere werk, en wie op safe wilt spelen noemt  Verhulst een Vlaming. Dat alles klopt, maar Verhulst is geen generatiedenker. Gelukkig maar, want er is geen naarder volk dan mensen die een tijdsbeeld denken te kunnen schetsen. Het zijn mensen die denken dat hun eigen leefwereld representatief is voor die van de rest van de wereld. Die geloven dat ze deel uitmaken van een revolutionair veranderende wereld. Steevast komt dat neer op: seks, drugs en muziek. Ga maar na: de jaren ’50?  Opkomst van de beatgeneratie, voorlopers van de blowende, rondneukende hippies. De jaren ’60? Bloeitijd van de nog altijd blowende, rondneukende hippies. De jaren ’80?  Zwagermans Gimmick verschijnt. De jaren ’90? De opkomende housegeneratie blowt zich suf terwijl de rest van de jeugd zich naar de zevende hemel blowt op Nirvana. En er zal vast weer een nieuwe dwaas zijn die de eerste tien jaar van het derde millennium zal zien als de tijd waarin seks en drugs werden uitgevonden, alleen maar omdat hij in die jaren zelf oud genoeg werd om te mogen neuken en snuiven.

Wat dat betreft is dat tijdsbeeld van Verhulst zo gek nog niet: de wilde jaren ’80, waarin mensen potdomme nog met een bus het Duitse bos bezochten.

Helaas is de verteller in De laatste liefde van mijn moeder zelf ook in de jaren ’80 blijven steken. De observaties die de verteller doet zijn, anders dan in eerdere romans van Verhulst, allen platgetreden paden.  Zoals over de Franse hurktoiletten: ‘Het was inderdaad de terreur van elke toerist, de Franse wc. Hurktoiletten die vrouwen met lange rokken ongetwijfeld besmodderd verlieten en waarop met zichzelf zat nat te spetteren zo men een bezoek te lang had uitgesteld. Vaak onder de stront zittende cabines, met gladde vloeren.’ Et cetera et cetera et cetera. En zo zijn het niet alleen hurktoiletten die naar hun cliché worden beschreven, maar ook onder meer de hamburgers van MacDonalds, het personeel van dezelfde keten, broodjes van het wegrestaurant, de toiletten van hetzelfde restaurant, Luxemburg en groepsreizen. Zo wordt er geen relativerend retrospectief gegeven van een decennium, maar probeert de verteller zich continu en tevergeefs te engageren met een wereld die hij wanhopig probeert de zijne te maken, maar die dat eigenlijk niet meer is. Ook wordt er te weinig in geneukt.

Goed, nu kunt u zeggen: de uitgever had niet op de achterflap hoeven benadrukken dat het verhaal in de jaren ’80 speelt. Dan zijn we weer terug bij de samenvatting van het boek, en is De laatste liefde van mijn moeder inderdaad niet meer dan een verhaal over een redelijk normaal gezin dat op vakantie gaat. 

Een redelijk normaal gezin ja, want door de erudiete verteller Verhulst zou je zelfs haast vergeten dat vader een alcoholist is. In zijn eerdere romans was die protserige stijl geen probleem, omdat de verteller ofwel zelf boven zijn eigen milieu stond (De helaasheid der dingen) of omdat de roman alleen maar beschrijving was (Godverdomse dagen op een godverdomse bol). In Verhulsts nieuweling kent de verteller de gedachtes van meerdere personages, en praat hij daar driekwart van de tijd zelf doorheen: ‘Als het waar was dat ieder bestaan z’n eigen persoonlijke zwaartepunt had, een existentieel meridiaanvlak waarop alle latere handelingen zich oriënteerden, een femtoseconde waarin alle persoonlijke drijfveren en levensdoelen werden gevormd, waarin een karakter zijn definitieve fineerlaag kreeg, een soortement van kwintessens, een punt dat het schietlood van elke zielendokter naar zich toe zoog, dan bevond Jimmy zich nu op dat punt.’ Een passage waar je inderdaad van naar de drank grijpt, al is het maar om ‘m zo snel mogelijk weer te vergeten.

Terug naar Marja Pruis. Die koos ervoor om Verhulst niet te bespreken. Te weinig over te zeggen, immers. In plaats daarvan schreef ze een recensie (60% navertellen verhaal, 30% citaat, 10% rest) over de nieuwe Brusselmans. En wat blijkt dan? Daar is nog minder over te zeggen. Pruis komt met een aantal shockerende conclusies. Neem bijvoorbeeld deze: ‘Eigenlijk is iedere Brusselmans ‘gewoon’ een Brusselmans, garant staand voor menige schaterlach, die je hem de ergernis over al te langgerekte meligheid ook weer doet vergeven.’ Eureka! Marja Pruis, de Archimedes van recenserend Nederland. Een mens mag hopen dat ze er niet naakt bij door de straten rent. Of wat te denken van deze: ‘Brusselmans is geen Reve’. Nee, natuurlijk niet, Brusselmans heeft veel langer haar. En daarbij, Reve hield niet van beffen.

Het zou een spannende wedstrijd zijn: Marja Pruis tegen Dimitri Verhulst. We geven ze allebei een pen, een pak printerpapier en een pot koffie en we sluiten beiden een uur op om daarna te kijken wie de meeste gemeenplaatsen op heeft weten te schrijven. Als de jury na een uur Verhulsts cel binnenkomt, zullen ze een drol vinden, keurig in een hoekje. In de kamer van Marja Pruis hangt slechts nog de weeë geur van een natte scheet.

JV

Archief