De eerste dag van de lentemaand was de laatste dag van de Rothkotentoonstelling in het Gemeentemuseum te ’s Gravenhage. Een recordaantal bezoekers heeft de tentoonstelling sinds zijn opening op 20 september bezocht, 265.000 mensen om precies te zijn. Een indrukwekkend aantal voor wat doeken die mijn lieve moeder voor ‘wat vlakken onder elkaar’ verslijt, een mening die zelfs Rudi Fuchs met zijn mooiste bril op niet tegen kan spreken. Ach, hoe kan zij ook weten dat Rothko ook meer is dan dat (meditatie, transcendentie, ego-dood), als zij de columns van Joost Zwagerman niet leest. Hoe kan iemand van de Blijde Boodschap weten, als ie haar Evangelist niet eens kent?
Voor missiewerk was het echter te laat. Niet omdat die columns nog niet gebundeld zijn te overhandigen (ik bewaar alle ‘Zwagermannetjes’ netjes uitgeknipt in een met stickers versierd mapje in mijn bureaulade), maar omdat er simpelweg geen tijd was om eruit voor te dragen – het was immers al de laatste dag van de tentoonstelling.
Op de fiets naar Den Haag maakte ik een rekensom. 20 September tot 1 maart is 167 dagen. Minus 24 gesloten maan- en
feestdagen maakt 143 dagen. 265.000 verdeelt over 143 dagen brengt het gemiddelde op 1853 bezoekers per dag.
Een dag – dat wil zeggen de 6 uur tussen 12:00 een 18:00 – wordt natuurlijk maar ten dele aan de tentoonstelling gespendeerd. Het is immers duur parkeren in de stad waar zelfs de machthebbers fietsen. Zeg dat men er 2 uur verblijft en dat er dus te allen tijden 618 mensen naar 50 doeken staan te kijken. Dat is 12.5 mensen per doek, een half jaar lang, ononderbroken. ‘Dat wordt dus groepsmeditatie,’ decreteerde ik bij een stoplicht en ik voelde aan het pluche kussentje op mijn bagagedrager.
Bij aankomst – ik was er vrij vroeg – kreeg ik gelijk: de rij stond tot aan de overkant van de straat. Van beide kanten moesten auto’s keren, de mensenmassa week niet, sommigen waren wellicht al in trance. Over de mensen kon ik maar twee woorden kwijt: ‘Goed Volk’. Een automobilist stapte midden op de weg uit en ging in de rij staan. Ik stond achter hem. Toen ik hem op zijn fout geparkeerde voertuig wees, mompelde hij ‘Verlichting…verlichting, ik moet en zal verlichting vinden…’. Ik mompelde mee.
Ik ontwaakte toen de caissière mij op ‘t hoofd sloeg. Duizelig betaalde ik en liep onder een Russisch-realistisch portret van Zwagerman door, de tentoonstelling in. Eindelijk. Een kleurrijke massa wachtte mij op. Een mensenmassa wel te verstaan; van de schilderijen zag ik niks. Het stonk een beetje naar goedkope wierook, maar ik zag niet waar het vandaan kwam. Mensen die achter mij in de rij hadden gestaan, duwden me de horde in. Even dacht ik iemand te herkennen van het Bungehuis, maar ik was hem al kwijt. Ik raakte aan de praat met een bejaarde vrouw met dreadlocks, die tegen mij opgedrukt werd. ‘Namasté! Kunt u ook niet wachten om…’ (zij pauzeerde, probeerde zich iets te herinneren) ‘…-zo’n hemels, zo’n prachtig vibrerend werk te ondergaan!’ Een ander, deze met groen haar en de bundel Collega’s van God in haar handen, stemde in: ‘Ja, het moet echt geweldig zijn om…’ (zij sloeg de bundel open) ‘-door zo’n plat, onbeweeglijk stuk linnen in je gezicht te worden gemept.’
Na een kwartier bereikte ik de eerste ‘Untitled’. En inderdaad. Wat een kleur. ‘Hier kan ik rustig in opgaan’, zei ik. Helaas dachten 15 anderen daar net zo over en nog geen tel later werd ik tegen het canvas aan geduwd. Ik draaide mij om en probeerde de menigte te manen:
‘Mensen, rustig! Als u hier allemaal zo’n 2 uur verblijft – een zeer redelijke schatting, al zeg ik het zelf – en er zijn 50 doeken en 15 mensen per doek, dan houden we een tijd van 9,6 seconden meditatie per doek per persoon over. Zeer schappelijk, aangezien de ervaren yogi die 10 seconden tot een eeuwigheid uit kan rekken!’ Een ander vond dat kennelijk veel te kort, want hij kwam ook voor het doek staan en riep: ‘Luister niet naar deze bedrieger! We moeten per kleurvlak rekenen: elk doek heeft gemiddeld 4 kleuren en…’ Maar een vuistslag snoerde hem de mond. Ook ik werd geslagen en binnen een mum van tijd ging de hele menigte met elkaar op de vuist. ‘Verlos mij!’ werd er geroepen. ‘Nee, verlos mij!’ Het brandalarm ging af, naar later bleek omdat iemand zijn waxinelichtjes naar een doek had gegooid. Ik probeerde te ontkomen, maar kon geen muur zien, laat staan een uitgang. Met mijn kussentje voor mijn hoofd manoeuvreerde ik door de moshpit. Hier en daar kwam ik extatische mensen tegen. ‘Krishna is de
weg naar waarheid!’ hoorde ik, en ‘Zwagerman moet de P.C. Hooft krijgen!’.
Plots werd ik vastgegrepen. Het was de bejaarde vrouw met het touwhaar. Haar hoofd stak door ‘Untitled Black and Grey’. ‘Het is gelukt jongen! Ik ben er in ópgegaan! Het schilderij zoog me op. En ik zal er voor altijd in blijven!’ Ik schudde haar van me af en ontweek een elleboog van een woeste man met baard.
‘Ondergaan?! Ondergaan?! Schoenzolen, die ben ik ondergaan!’ Toen volgde een harde klap en werd het zwart voor
m’n ogen. Mooi zwart wel, lekker diep ook, alsof het van mijn netvlies loskwam en me in zich opnam….
Buiten zag ik de vrouw die niet kon wachten tot ze door een mural in het gezicht werd gemept, met verband om haar jukbeenderen weggevoerd worden. Het groene haar stak er bovenuit. ‘Waar is mijn bundel!?’ vroeg ze, maar ik kon het
haar niet zeggen.