manvandestraatIk, Ulrik Unger, personalia algemeen onbekend, verklaar hierbeide het volgende:

Op vrijdag 16 april 2010, omstreeks half vijf in de middag, bevond ik mij, lopende van de Martelaarsgracht in de richting van het Centraal Station van Amsterdam, op het zebrapad over de Prins Hendrikkade, westzijde. Voordat hierover misverstanden ontstaan wil ik het volgende verduidelijken: Dat ik te voet was had niet te maken met een slechte financiële situatie of het gemis aan een rijbewijs, zoals u ten onrechte zou kunnen vermoeden, maar met het feit dat een auto nou eenmaal bijzonder onpraktisch is in de Amsterdamse binnenstad. Verder wil ik de indruk wegnemen dat ik op weg was naar het station om de trein te nemen. Ik reis nooit per trein, daar ik dit een ordinaire vorm van vervoer acht. In principe wijs ik alle vormen van openbaar vervoer af, met uitzondering van transatlantische passagiersschepen en de zeppelin. Ik begaf mij dan ook niet naar het station, maar naar de aanlegsteiger van de veerpont daarachter. Ik wilde een tocht over het IJ maken om inspiratie op te doen voor een nieuwe roman over de binnenvaart en de vraag waarom daarin zo weinig Joden actief zijn. Maar u heeft gelijk, ik dwaal af.

Ik stak dus het zebrapad over de Prins Hendrikkade over, waarop zich het incident voordeed naar aanleiding waarvan ik hier, op het
politiebureau aan de Nieuwezijds Voorburgwal, deze verklaring tegenover u afleg, geachte hoofdagent Vikram Radjatoesingh. Bij het oversteken van het zebrapad was ik in gedachten verzonken, waardoor mij het begin van het incident is ontgaan. Ik dacht aan het ellendige lot van de Iraakse christenen die, zoals u weet, al sinds de eerste eeuw van onze jaartelling aan de oevers van de Eufraat wonen. Wat zij nu nóg zouden doen als zij niet bij duizenden over de grens waren gejaagd door de moslimterreur die na de val van Saddam Hoessein over hen is losgebroken. Bomaanslagen op kerken en het op straat doodschieten van willekeurige christenen leidden tot een exodus, waardoor deze bevolkingsgroep bijna geheel uit Irak is verdwenen. Denkend aan dit onrecht kwam de volgende gedachte in mij op: Zou het geen geweldig idee zijn om diezelfde methode op onze eigen moslims toe te passen? Gewoon, moskeeën opblazen en willekeurige moslims op straat doodschieten? Het dunkt mij dat zelfs de meest ingeburgerde moslims onder die omstandigheden meer dan graag ons land zullen verlaten, waarmee aan de door zovelen gevoelde islamisering van onze samenleving een einde zou komen. Maar inderdaad, ik dwaal weer af.

Ik was dus bezig het zebrapad over te steken en was bijna bij de overkant aangekomen toen mijn aandacht werd getrokken door enig tumult ter rechterzijde van mij. Later werd mij verteld dat een fietser was ingereden op een voetganger die hem met de handen afweerde. Hierop was de fietser de voetganger te lijf gegaan. Ik hoorde stemverheffingen en toen ik mij omdraaide zag ik hoe een mij onbekende man, hierna te noemen NN 1, zijn gebalde vuisten met meer dan geringe kracht, zoals u ‘slaan’ in uw politiejargon omschrijft, naar het gezicht van een andere mij onbekende man, hierna te noemen NN 2, bracht. Ik kan NN 1 als volgt beschrijven: Noordafrikaanse man. Ongeveer vijftig jaar. Kort, donker haar. Grotendeels donker gekleed. NN 2 zag er als volgt uit: Minister Plasterk. Nee, daar leek hij op. Blanke man in de veertig. Halflang, zilvergrijs haar. Beetje slordig gekleed. Zonneklep en koptelefoon. Een beschaafde en intelligente man, zo bleek mij later. Mogelijk een Groen Links-stemmer. Nou, dan weet u het wel. Hij, NN 2, was geen partij voor NN 1, die hem sloeg waar hij hem raken kon. Gek genoeg voelde ik in het begin geen enkele sympathie voor NN 2. Ik ergerde mij eraan dat hij, als Nederlandse man, zich zo makkelijk liet aftuigen door die Naffer. Misschien was het waar dat onze judeo-christelijke cultuur door decadentie was uitgehold en werd het tijd om mij tot de islam te bekeren. Polygamie lijkt mij trouwens een aantrekkelijk concept en… Ja, ik zal proberen verder niet af te dwalen.

Er had zich inmiddels een aanzienlijke groep belangstellenden om de eenzijdige slooppartij verzameld en niemand leek te willen ingrijpen. Waarschijnlijk dachten ze hetzelfde als ik; het zwakke moest verdwijnen, het sterke overwinnen. NN 2 probeerde zich op politiek correcte wijze te verdedigen door met gestrekte armen NN 1 van zich af te houden. Hierop greep NN 1 de polsen van NN 2 en beet in diens linkerhand, waardoor NN 2 een wondje tussen de knokkels van zijn wijs- en middenvinger opliep. Ik voelde een hete golf van opwinding door mij heengaan bij het zien van het bloed.

Maar toen trad een man uit het publiek naar voren. Een kale, blanke man. Geblokt gebouwd. Hij wist NN 1 van NN 2 af te houden. Hierop maakte NN 1 aanstalte om op zijn fiets te stappen, maar de kale, blanke man hield hem aan zijn linkerarm vast. Nu ik zag dat de rollen waren omgedraaid, besloot ik in actie te komen. Plotseling voelde ik mij door de vernederende aframmeling die de Noordafrikaanse NN 1 de blanke NN 2 had gegeven in mijn volkseer aangetast en wilde wraak. Ik greep de rechterarm van NN 1 en draaide die op zijn rug. ‘Ben jij politie?’ vroeg de kale, blanke man. ‘Ja!’ antwoordde ik. En gelijktijdig haakten wij NN 1 pootje, waarna hij voorover viel en wij bovenop hem terechtkwamen. De kale, blanke man zette een knie op de uitgestrekte linkerarm van NN 1, terwijl ik mijn volle gewicht op zijn bovenbenen plaatste en zijn rechterarm op zijn rug gedraaid hield. ‘Discriminatie!’ kermde NN 1. Als reactie draaide ik zijn arm nog wat verder door, waardoor hij het uitgilde van de pijn. De macht die ik over NN 1 had bezorgde mij een knoert van een erectie. Omstanders belden de politie, maar voor mij mocht het nog wel even duren. Steeds als NN 1 -die een kop kleiner was dan mij, maar over een grote natuurlijke kracht beschikte- tegenstribbelde, drukte ik zijn onderarm een stukje naar boven. Zijn pijnkreten hadden een even pijnlijke beknelling van mijn geslachtsdeel tot gevolg.

Helaas veel te vroeg boog zich een politieagent geïnteresseerd over het tafereel en bood aan NN 1 de handboeien om te doen. Doch voordat ik mijn gevangene overdroeg, drukte ik nog een keer zijn onderarm omhoog. Ik meende nu zelfs enig gekraak te horen. En toen gebeurde het. Ik kwam klaar. Ik spoot mijn broek vol. Misschien kunt u het nog ruiken. Inderdaad, een geur van pas geopperd hooi.

Ik verklaar hierbeide deze getuigenis naar waarheid te hebben afgelegd en bekrachtig deze met mijn handtekening. Als beloning voor mijn onbaatzuchtige heldendaad verwacht ik niets minder dan de post van minister van Defensie in het binnenkort te formeren kabinet-Wilders, al ben ik bereid genoegen te nemen met Binnenlandse Zaken.

Ik ben verder van onbesproken gedrag.

Ulrik Unger

Archief