Het was 6 mei 2002, op een terras in Barcelona, dat mijn ouders ervan overtuigd raakten dat Pim Fortuyn zelfmoord had gepleegd. Of dat nu lag aan de Catalaans ratelende ober, die de moord waarschijnlijk op het journaal had gezien en het verhaal verkeerd aan hen vertelde, of dat mijn moeder ten onrechte een wederkerend voornaamwoord verstaan heeft, daar wordt meestal wijselijk over gezwegen. Zeker is dat wat eerst nog ongelooflijk leek- waarom zou je jezelf negen dagen voor een zekere verkiezingsoverwinning omleggen?- bij de laatste ronde tapas de vanzelfsprekendste zaak van de wereld was geworden. Hij stond natuurlijk plots onder grote druk, het was een gevoelige man, met een aanleg voor het grote gebaar bovendien. Logisch eigenlijk. Hoe hadden ze dit niet aan kunnen zien komen?
Iets soortgelijks overkwam me toen ik onlangs de Groene Amsterdammer open sloeg. ‘(…) ik dacht dat ik gewoon een vriendschap had, maar ik zat ernaast’, las ik. ‘Wat ik blijk te hebben is een woord dat het laatste jaar ineens overal opduikt; (…) Het is “mannenvriendschap”.’ Verbazing was mijn deel. Schrijft Paulien Cornelisse tegenwoordig pagina’s lange essays voor de Groene? Wie anders zou zich voor dit soort talige wetenswaardigheden interesseren? Sommige dingen heten nou eenmaal eerst anders (“aangenaam”, “rustig”, “lekker”, “onbezorgd”, “kalmeer” en “met mensen iets doen” heten tegenwoordig respectievelijk “chill”, “chill”, “chill”, “chill”, “chill” en “chillen”), maar wie anders dan Paulien zou daarover beginnen? Aan de andere kant: waarom zou Paulien haar vriendschappen als ‘mannenvriendschap’ omschrijven? Zij is toch een vrouw? Ik voelde een vlaag van cognitieve dissonantie opkomen, maar gelijk trad mijn afweermechanisme in werking: was ik misschien te star in mijn denken over gender? Had Paulien niet altijd al iets mannelijks over zich? Ik googlede haar naam. Verdraaid, dat was gewoon een man! Waarom heb ik dat nooit eerder gezien?
We kunnen een belangrijke les leren uit deze twee gebeurtenissen: dat het mogelijk is om de meest onsamenhangende dingen in gedachten met elkaar te verenigen. Een duiding is nooit ver weg, en een verklaring is altijd te geven, ook al is Pim Fortuyn geen zelfmoordenaar, al heet de schrijver van het stuk (met de omineuze kop ‘De grootste lul’) niet Paulien Cornelisse maar Joost de Vries. Vandaar dat ik niet verbaasd opkijk als iemand beweert dat iets ‘naadloos past in deze zelfbewuste tijd en deze feminiserende wereld’, zoals Joost de Vries in dat stuk in De Groene doet; dat kun je over alles wel beweren. In dit geval gaat het over mannenvriendschap, en de strekking is als volgt: mannenvriendschap is nu populair, want het is een ondoordringbaar mannenbolwerk in tijden van oprukkende vrouwenbemoeienis. Bovendien is het lekker simpel en plat, en dus een verademing ten opzichte van de facebookwereld, waar je voortdurend moet nadenken hoe je jezelf presenteert.
Zoals het sociologie van de koude grond betaamt, klinkt dit allemaal aannemelijk. Toch is er wel wat op aan te merken: dat het gevolg al langer bestaat dan de oorzaak, bijvoorbeeld. Starre causaliteit hoeft het essayistische Freispiel niet te bederven, toch zijn er grenzen aan wat ik me wijs laat maken. Dat mannen als vrienden dingen met elkaar ondernemen (jagen, voetballen, wielrennen) en daarbij nauwelijks over emoties praten, is niet ‘een beeld van mannen zoals het tot een paar jaar geleden alleen nog in bierreclames voorkwam’, maar een cliché dat teruggaat van Komt Een Vrouw Bij De Dokter, All Stars en The Deer Hunter tot Nescio. Dat mannen onderling lekker onhandig barbecueën is heus niets nieuws; hoe denk je dat Japi die kachel van Bavink kapot gestookt heeft?
Dat heeft Joost de Vries een pagina verderop ook in de gaten. Dan verlegt hij zijn vraagstelling naar ‘waarom dit cliché zo populair is’. Dat deze vraagstelling een pleonasme bevat zij ‘m vergeven, want hij heeft wel gelijk: er zijn boeken over mannenvriendschap (Ventoux, Altijd Viareggio), en een film (Ventoux), en ‘zelfs een toneelstuk’, al blijkt dat een toneelstuk van Raoul Heertje te zijn, waarvan ik me niet kan voorstellen dat Joost de Vries het kende tot hij in een poging zijn stelling te onderbouwen “mannenvriendschap” ging googelen. Hoe dan ook, we zouden dus wel voorzichtig aan van een Maatschappelijke Tendens kunnen spreken, waarvoor we naar een verklaring op zoek moeten.
Joost zoekt het in de hoek van de Grote Maatschappelijke Vraagstukken (ik schrijf dit met hoofdletters, want het is een instituut). Zelf heb ik er ook één opgesteld. Komt ‘ie: er is een best wel bekende man, Bert Wagendorp, gevraagd door een redelijk bekende regisseuse, Nicole van Kilsdonk, om voor haar een filmscript te schrijven. Die film kwam er telkens niet, toen heeft Bert er alvast een boek van gemaakt (Ventoux) dat heel goed verkocht, misschien wel omdat er mensen in voor komen zoals je ze zelf ook wel kent, omdat mensen nu eenmaal zo zijn. Toen heeft Mai “Kale Khmer” Spijkers van Prometheus gedacht: zo’n boek wil ik ook verkopen, en vervolgens het boek waar Rick Nieman al een tijdje mee aan het zeulen was maar uitgegeven (Altijd Viareggio). Dat verkocht ook best aardig, omdat Rick Nieman nu eenmaal ook een bekende Nederlander is en het over motoren gaat. ‘We all like motorcycles to some degree’, nietwaar? Vervolgens kwam die film er toch, en die was ook best goed. Dat de Surinamer uit het boek door een Vlaming was vervangen mocht de pret niet drukken, de tropen beginnen tenslotte in Roosendaal. Conclusie: er is geen Groot Verhaal, en al helemaal geen alwetende verteller. Wie durft het tegen Joost te zeggen?
DM