De Holden Caulfield Pet (met bont gevoerd vod dat de oren bedekt) is niet aan te slepen in New York. Dat komt niet omdat het min twintig is of omdat Salinger het loodje heeft gelegd. Het is altijd al zo geweest. De dragers van het onflatteuze hoofddeksel zijn grofweg in te delen in twee groepen: urbane houthakkers en aspirant schrijvers. De laatste groep volgt doorgaans wat ze hier noemen: ‘creative writing’ of: aftrekken op zo’n leuk geel vel lijntjespapier en er studiepunten voor krijgen. Ik doe mee.
Amerika is, als je het ons Europeanen vraagt, altijd kwaadaardig en naïef. (Dat kan dus.) Waar het de Yankees en hun creatief schrijven betreft gaat echter vooral dat laatste op. Schrijven kun je leren, vinden ze hier. Ja, dat kunnen wij. Daarvoor moet je in een klasje met een ervaren auteur, meestal een uitgerangeerde, maar soms ook een David Foster Wallace. Die laatste maakte zich overigens van kant, en geef hem eens ongelijk. Wat zich namelijk verzamelt in zo’n schrijfclub lijkt op het eerste gezicht een aandoenlijk zooitje jonge honden, maar wie beter oplet ziet dat de lamlendige adolescent in de fictieles precies dat vertegenwoordigt waar die oude kluizenaar Salinger een speciaal woord voor bedacht: phony.
Mijn werkgroep bestaat uit pakweg tien Holdens. Man en vrouw. Ook als het zonnig is dragen de meeste van hen de pet. Degenen die dat niet doen, hebben iets anders. Een tatoeage van een dode duif met bloed of opgerolde mouwen, zodat we allemaal kunnen zien dat ze zichzelf nog recent met scheermessen hebben bewerkt. Een ruig gezelschap, lijkt me; rebellen van de eerste orde. Maar nog voor ik me kan afvragen hoe deze getormenteerde bohémiens in hemelsnaam het Amerikaanse collegegeld van 30 duizend dollar kunnen betalen, blijkt het al onschone schijn.
De grootste der woestelingen (wilde bos zwart haar, versleten kisten en een potlood achter het oor) komt namelijk binnen met een verdacht lieftallig bordje met een bagel en wat keurig gerangschikt vers, rood fruit. Niet voor hemzelf, zo blijkt, maar voor de docente. Aan het einde van de eerste les hebben ook drie anderen haar een versnapering aangeboden waardoor de magere, oude lesbische activiste nu met een niet te verteren voorraad snoep en koek op haar lessenaar zit. Op de gang komt de aap uit de mouw als ik een van de kids (hetzelfde meisje dat de docent zojuist een zak met oreo’s voorhield) tegen een ander hoor zeggen: ‘Did you know she’s like, this editor at Random House?’
Dat de rebellen hun revolutionaire zaadlozingen graag gepubliceerd zouden zien bij de chique uitgever blijkt als ze de volgende les allemaal niet kunnen wachten om hun eerste oefening voor te dragen. In het eerste college hebben we geleerd dat interessante fictie vaak handelt over ‘hele complexe dingen’, zoals identiteit, thuishoren, verbintenis en vervreemding en de gretige leerlingen hebben gehoorzaam van alles een beetje aan hun proza toegevoegd. Zo horen we van het meisje met de opgerolde mouwen heel gedetailleerd hoe ze aan haar schrammen komt. De jongen met de dode vogel op zijn arm komt met een brokkelig stuk onbegrijpelijkheid dat gelukkig meteen door hemzelf van een interpretatie wordt voorzien. ‘Aha, dus de fragmentatie weerspiegelt de vertellers eigen vervreemding’ zegt de oude pot, en de jongen knikt trots. Verder wordt de klas nog getrakteerd op een openhartig relaas van een seksverslaafde en krijgen we te horen hoe de oma van Amanda eigenlijk altijd de hele familie terroriseerde en hoe dat haar tot in het diepst van haar wezen heeft aangetast. Tot slot leest de docent zelf nog een verhaal voor; over slaven. Daar herkent Amanda zich wel in. De anderen vallen ook even uit hun bad guy rol en tonen zich geroerd over de passage waarin een uncle Tom-achtig personage een wit kind uit een brandend huis redt. Dan merken ze bijna allemaal iets op over hoe prachtig ze dat verhaal vinden, dat ze al het andere werk van Toni Morrison ook zo prachtig vinden en bieden de docent nog een donut of een tros druiven aan.
‘Goed gewerkt every one, zegt deze dan kauwend. ‘De volgende keer gaan we het hebben over non-conventionaliteit.’ En de Holdens knikken driftig. Daar weten zij wel raad mee. Ze drogen hun tranen, steken hun Moleskines terug in hun zakken, trekken hun mutsen recht en sloffen het lokaal uit. Buiten steken ze een sigaret op en begeven zich zwijgend in de richting van de bageltent, waar ze een large latte bestellen en een bagel van negen dollar.
Ik doe met ze mee, want dit zou best wel eens de laatste generaties Holdens kunnen zijn. Nu Salinger er niet meer is, kan het toch niet lang meer duren voordat het verboden wordt om je als clochard te verkleden, je identiteitscrisis of je rijke oma’s verdriet als fictie in te pakken en in een peperdure cursus creative writing te leren om het te verkopen als Amerikaanse Literatuur over identiteit?