Omdat de avondklok bijna inging en ik geen wetsovertreder wilde zijn, haastte ik me plotseling weg van de bijeenkomst van Propria Cures die had plaatsgevonden in het souterrain van De Groene Amsterdammer – het tijdschrift, De Groene bedoel ik, dat mijn jongste roman Schoonheidsdrift niet veel later zou opnemen in hun lijstje van beste boeken van de maand februari. Bij het verlaten van het gebouw stootte ik tot twee keer toe heel hard mijn hoofd tegen de betonnen omlijsting van het raam waaruit ik klom. Duizelig stond ik op de Amsterdamse gracht en zoals dat gaat in dit soort gevallen: ik dacht terug aan alle keren hiervoor dat ik bijna een schedelbasisfractuur had opgelopen en in elk geval op z’n minst een lichte hersenschudding bleek te hebben na mijn strapatsen. Kortom, ik werd teruggevoerd naar de jaren dat ik jong was (ik zit dit te tikken met lichte koppijn en een zeurende aandrang om over te geven).
Ik ben opgegroeid als enige jongen in een gezin met verder drie zussen. Op een gegeven moment deden alle drie de zussen mee aan een Nederlandstalige uitvoering van de bekende musical The Sound of Music. Mijn oudste zus had de rol van moeder-overste en ik herinner me nog goed dat ze thuis het lied repeteerde over hoe hoog de berg lijkt en hoe diep het dal en dat je de juiste paden moet volgen en je oog op je doel moet houden: ‘Hoe hoog de berg lijkt / hoe breed de stroom / laat je hart je leiden / vecht nu voor je droom’. Het drong tot me door waar ik de tekst van Amanda Gorman al van kende over, en ik hoop dat ik nu niet alle nuances verloren laat gaan in de vertaling (maar wat misschien op positieve wijze scheelt is dat ik mijn eigen jeugd erin meeneem), maar ik begreep zoals ik al zei waar die tekst van Gorman vandaan kwam over het beklimmen van een heuvel, of de heuvel (om precies te zijn) die wij moeten beklimmen – het was allemaal net als in die musical, dat had het team van Gorman, want er was de hele tijd sprake van een team en Gorman moesten we eigenlijk beschouwen als een soort actrice of een model, iemand die slechts sprak namens het team, die het team een gezicht gaf, toch maar handig bij elkaar gesampeld.
De Nederlandse vertaler, of vertalers (hier was misschien ook wel een team aan het werk geweest), van de musical, ik heb het nu weer over The Sound of Music, had, of hadden dus, er trouwens wel een beetje een zootje van gemaakt begreep ik tóén al, jaren geleden, toen mijn zussen hun nachtegaalkeeltjes in ons huis lieten klinken. In het bekende lied ‘Do-Re-Mi’ hadden ze van ‘Doe, a deer, a female deer’ een doos gemaakt waarop je ’n deksel doet, ‘Ray, a drop of golden sun’ was in een ree veranderd die je in het woud vindt en ‘Me, a name I call myself’ was Mier geworden, die steeds maar werken moet.
Het schrijven van poëzie, het beoefenen van de romankunst en het vertalen van dichtwerk of proza zijn alle drie zaken waar je ontspannen mee om moet gaan – we hebben het hier immers over kunst, over al met al niet iets essentieels, over, laten we het zeggen zoals het is, amusement – maar waar beslist het een en ander bij komt kijken. Er is intussen wel iets veranderd, en dat is de aandacht voor de vertaler.
Een van mijn lievelingsboeken is The Hitchhiker’s Guide to the Galaxy (en de vervolgboeken ervan), geschreven door Douglas Adams, in het Nederlands vertaald als Het transgalactisch liftershandboek. En vertaald is in dit geval wel heel erg vertaald, want de hele boel begint in onze eigen Hollandse versie in het weidse landschap van de Wieringermeer, waar Hugo Veld woont, die eerder een huis had in Amsterdam, en waar zich ook een alien bevindt die Amro Bank heet (ja, en dit zeg ik zonder ironie, het is écht een goed boek). Op de achterkant wordt gesteld dat de vertaling virtuoos is, en dat wil ik best aannemen, maar waar ik op of in het boek dat in als ik het goed begrijp 2010 bij Boekerij (Meulenhoff) is verschenen ook kijk, nergens is de naam van die virtuoze vertaler(s) te vinden.
Tien jaar geleden was de vertaler nog niemand, en dan ook echt helemaal niemand. Kom daar nu nog eens om. Sylvia Witteman staat bijna levensgroot achter op haar vorig jaar verschenen vertaling (een zeer slechte vertaling, maar dit terzijde) van het boek van Sue Townsend over Adrian Mole – Sue zélf is geen velden of wegen te bekennen. De vertaler is een ster geworden, inclusief de bijpassende gespeelde bescheidenheid van de ster. Witteman: ‘Ik sta hier buiten. Dit is een beslissing van de uitgever. Ik heb geen enkele behoefte aan mijn tronie op welk boek dan ook.’ Wat ik zo raar vind aan rechtse mensen die tegen hypocrisie in het geweer zeggen te komen is dat ze zo vaak liegen, je ziet het bij Arthur van Amerongen, bij Pieter Waterdrinker en bij Sylvia Witteman. Dat geeft aan het woord hypocrisie een heel nieuwe dimensie.
Ik kom tot een samenvatting. In onze wereld is niets wat het lijkt dat het is. Gorman is geen dichter en degene die haar gedichten zou vertalen, Marieke Lucas Rijneveld, is geen vertaler. Van Amerongen, Waterdrinker en Witteman zijn niet oprecht. Wat ze wel allemaal zijn, zijn sterren – de sterren die mijn zussen even waren toen ze optraden in The Sound of Music. ‘Als de hond bijt, / als de bij steekt, zijn ze boos op mij. / Dan denk ik aan alles waar ik zo van hou / en ben ik meteen weer blij.’ Maar sterrendom en schrijven of vertalen gaan niet samen. Een schrijver of een vertaler hoort nooit een ster te zijn. Schrijvers zouden zich niet moeten bezighouden met succes, en lezers zouden daar ook hun hoofd niet over moeten breken. Lezen is een van de weinige dingen die we kunnen doen zonder dat we er rekening mee hoeven te houden wat het ons oplevert. Je doet het gewoon – en ik doe het bijna de hele dag. Dat wil zeggen, als ik niet schrijf of bijeenkomsten van mijn vrienden van Propria Cures bezoek.
AS