Maandagochtend, 9 uur. Ik ben in de huisartsenpraktijk en heb zojuist mijn handen gedesinfecteerd. De stoelen in de wachtkamer zijn bezet door bejaarden met coronazorgen. ‘Die kinderen en kleinkinderen moeten uit mijn buurt blijven. Ik heb ze niet het leven gegeven zodat ze mij de nek om konden draaien,’ schreeuwt de een de ander toe. ‘Ja, gelijk heb je hoor,’ antwoordt de ander. ‘Wat?’ De ander neemt haar mondkapje even af. ‘Ik zei: je hebt gelijk, hoor!’

‘Mevrouw Sparreboom?’ Gelukkig. ‘Ja,’ zeg ik, terwijl ik mijn tas opgelucht van de grond pak. ‘U komt voor zaad?’ Nee, vandaag niet. ‘Joost Zaat. Uw huisarts.’ Ik ben verbaasd. Zaat heb ik al in geen tijden meer gezien. Vervanger na vervanger heb ik lastiggevallen met mijn dossier, niemand wilde me vertellen waar Zaat was heen gegaan. Uiteindelijk heb ik hem zelf maar in het BIG-register opgezocht. ‘Joost Zaat is huisarts sinds 1983. Per 30 april 2020 is hij officieel met pensioen, maar hij neemt nog een beetje waar. Sinds augustus 2017 schrijft Zaat elke maandag een column in de Volkskrant.’  

‘Mevrouw Dennenboom. Ga zitten.’ ‘Spárreboom. Meneer Zaat, u bent er weer. Fijn dat u tijd hebt kunnen vinden om mij een beetje waar te nemen.’ Verwoed slaat de buitenechtelijke zoon van Harry Mulisch op zijn toetsenbord. ‘Ik heb het al gezien. U hebt geen corona.’ ‘Maar u heeft nog niet naar mij gekeken.’ ‘Dat is waar,’ geeft Zaat toe, terwijl hij kort zijn blik van het beeldscherm afwendt. ‘Nee, geen corona.’ ‘Eigenlijk had ik een heel andere vraag.’ Nu heb ik zijn aandacht. ‘Een ongewenste zwangerschap? Huishoudelijk geweld? Iets spannends voor de lezers? Vertel het me. Liefst in ongeveer 400 woorden.’ Ik twijfel even. ‘Het gaat om een depressie. Maar ik wil liever niet dat u er een column over schrijft. Dat ga ik zelf namelijk al doen.’

Zaat zucht. ‘De “ziekte” depressie bestaat niet.’ ‘Pardon?’ ‘Is een column van mij. Stond 20 januari 2019 in de krant. Ik zal de assistente een kopie voor je uit laten draaien.’ Hij lijkt me meteen uit te willen laten. ‘Als ik niet te veel van uw tijd neem zou ik de kwestie toch graag nog iets uitgebreider met u willen bespreken.’ ‘Dat kan. Ik vind dat de patiënt niet de dupe van mijn drukte moet zijn.’ ‘Mooi dat u dat zo zegt.’ ‘Ja. Heb ik ook in de Volkskrant geschreven. 28 april. Maar goed, nu dus nog een stukje voor aankomende maandag. Ik kan niet weer aankomen met een coronacolumn.’ 

Zaat houdt zijn handen in zijn ontplofte huisartsencoupe. Uiteindelijk begin ik maar te praten. ‘Op een of andere manier heb ik altijd het gevoel dat mannen nooit naar me luisteren. Ik ben redacteur bij een studentenblad. “TD, misschien is het aardig om voor de verandering een keer een stuk te schrijven waar je zelf niet in voorkomt,” adviseer ik dan. “BN, je hebt er het afgelopen uur al zes opgestoken! En meeloper, er zitten nog steeds vlekjes op mijn schoenen. Hier, kijk maar.” Dat ze daar niet naar luisteren is tot daaraan toe, maar hun gedrag schaadt ondertussen het blad. De juryleden die ik weken geleden al had uitgenodigd hebben allemaal afgezegd omdat ze bang voor ons zijn, maar niet op de goede manier. En gelijk kregen ze: het had niet veel gescheeld of we hadden ons met drie superspreaders in de kelder van een oud grachtenpand opgesloten. Ondertussen fiets ik de stad door met fruitmanden en magnesiumpillen, maar krijg ik telkens de vraag of ik volgende keer misschien een paar blikjes Chouffe kan meenemen. Ik trek het niet meer, dokter Zaat. Ik zit tot hier.’ Ik ga op mijn stoel staan om het precieze punt aan te wijzen.

‘Ik begrijp het,’ antwoordt Zaat als ik weer zit. ‘Maar ik kan er helaas niks mee. Ten eerste omdat u van hysterie echt niet dood gaat. Onregelmatige bloedstroom van de baarmoeder naar de hersenen is in principe ongevaarlijk. Ten tweede omdat ik met het beroepsgeheim zit. Zelfs als ik zou willen zou ik uw verhaal nog niet in een column kunnen verwerken. Te veel herleidbare details. Wat betreft mijn patiënten heb ik alleen nog maar over “de verstandelijk gehandicapte Geertje” kunnen schrijven. Die leest toch geen krant. En bovendien heb ik in haar leven al genoeg voor haar betekent.’ Zaat slaat met zijn vlakke hand op tafel. ‘Fuck it. Mijn volgende column heet “Mijn laatste dag als praktijkhouder. Het wordt tijd dat jong volk gaat zorgen.” Ik ga me volledig op mijn schrijverscarrière storten. Dit is geen doen zo.’ Zijn vingers rammen driftig op het toetsenbord. ‘Als u dat zo voelt. Ik kan me echter herinneren dat u een maand geleden schreef: “Ik kan mijn jongere maatjes uit de praktijk niet alle coronadiensten laten doen.”’ 

Zaat hoort me al niet meer. Ik pak mijn tas en loop naar de uitgang. Er moet nog een blad worden volgeschreven.

TS

Archief