verschrikkelijksaaiplaatjeOmdat ik volgens mijn ouders te oud ben geworden om met enig fatsoen Donald Duck Winterboeken te kopen, en mezelf nog te jong vind om de Penthouse te kopen, is het lang geleden dat ik iets puur voor de plaatjes heb gekocht. Het kostte me dan ook enige moeite om voor mezelf te verklaren waarom ik in hemelsnaam De Arbeiderspers moest blijven marcheeren, de prijswinnende scriptie van Frederike Doppenberg, had gekocht. Het was zeker niet vanwege de inhoud, ‘een kritische reconstructie van het uitgavenbeleid van ‘AP’ in de periode 1940-1945.’ Misschien had een kritiekloze reconstructie me leuker geleken. Lekker veren stoppen in de kont van interim-directeur Meinoud Rost van Tonningen, een praktijk die sinds de dood van Florrie Rost van Tonningen in onbruik is geraakt.

Ik zal het maar eerlijk zeggen: ik kocht het vanwege de in prachtige kleuren gereproduceerde boekenomslagen uit 40-45 die in het boek zijn opgenomen. Enig gevoel voor esthetiek kon die nazi’s niet ontzegd worden. Wat een kleuren, wat een expressie in die eenvoudige pentekeningen! Pornografie voor de perverse ziel.

Maar dan zit je wel met de rest van het boek. Misschien wel de spannendste bedrijfsgeschiedenis sinds Het Bureau. Een testament aan de bewonderenswaardige VOC-mentaliteit van het Nederlandse volk: gewoon doorwerken, want de lezer heeft behoefte aan het goede boek. Niet bij de pakken neer gaan zitten, zoals die luie arbeiders van de februari-staking. Met als conclusie dat de Arbeiderspers eigenlijk helemaal zo fout niet was. Geen joden verstopt achter de drukpers, maar ze dan ook niet verraden. Wel het Het Volk en De Landwachter drukken, maar stiekem ook illegale krantjes. En voor de rest een hoop boeken over Friese boeren, schaatstochten, eigenlijk elk onderwerp waar met enig behoud van realisme knotwilgen langs bevroren vaarten konden voorkomen. Onschuldig vermaak in schuldige tijden, om het maar eens op een Hans Goedkoop-toon te zeggen.Uiteindelijk aanbeland bij de vierde laag in nationaal-socialistische werken (laten we wel wezen, het blijft neerlandistiek), begon ik me meer en meer te concentreren op de foto op de achterflap. De vierde laag werd een stuk minder scherp geanalyseerd dan ik had gehoopt, zeker als je al had kunnen genieten van de tweede en derde laag.

Frederike Doppenburg, winnaar van de Scriptieprijs Stichting Lezen. Echt zo’n meisje waarmee je thuis kan komen. Ik kan me al voorstellen hoe zij daar naast me aan tafel zit, thuis bij mijn ouders. Frederike Doppenberg (‘zeg maar Frederiek’), de perfecte schoondochter. Ik schep haar wat aardappelpartjes op, en geef haar het kleinste stukje karbonade. Ze is niet zo’n grote eter. Ik daarentegen lust er wel pap van. Terwijl ik met volle overtuiging mijn bord begin leeg te eten, vertelt zij over de opkomst van de heemkunde in de jaren ’40. Later op de avond, de koffie is al geweest en de wijn staat weer op tafel, lees ik voor uit Engelandvaarders van K. Norel, ons favoriete boek. Elke keer weer als Evert Gnodde op het punt staat door de Grüne Polizei opgeakt te worden voor de Arbeitseinsatz, slaat ze van schrik een hand voor haar mond. Maar ze weet net zo goed als ik dat het spel is, en dat Evert na de oorlog in goede gezondheid weer terug kan naar zijn Urk, om daar zijn meissie, Alie Romkes, te trouwen.

Frederike, mijn Alie.

Samen spelen we in bed Tweede Wereldoorlogje, en telkens weer verras ik haar door haar Maginot-linie te laten voor wat het is, en met een omtrekkende beweging door te stoten tot de Rhône, inmiddels gezwollen door de opkomende lente. Het kost me geeneens vijf dagen om haar zich te laten overgeven aan mij.

We richten een hyves op, Het Genootschap voor de Heemkunde, waar alleen wij twee lid van zijn. Een plekje om elkaar vunzige tekeningetjes te sturen, gemaakt van alleen maar de letters van het alfabet en punctuatietekens. Onze inventiviteit kent geen grenzen, en de tekeningen worden groter en groter, steeds perverser, de heemkunde totaal uit het oog verliezend.

Als ik op een lamlendige zondag door het de brieven van Menno ter Braak blader, wordt ze boos, noemt hem een lafaard en een deserteur. De Arbeiderspers bleef ook doormarcheeren, roept ze boos uit, dus waarom zou Menno zich dan zo nodig van kant moeten maken? Wat een watje!

Ook kijkt ze misprijzend als ik op het punt sta het werk van Primo Levi, of de verzamelde gedichten van Paul Celan open te slaan. Ik kijk beschaamd, en moffel ze terug in de boekenkast, achter een rij kookboeken, die vooral lijken te gaan over de beste bereiding van de tulpenbol of voederbiet.

Als ik haar vraag om mijn band te plakken, omdat ik al de afwas heb gedaan en zo ook nog moet koken, blijft ze twee uur lang weg. Stralend, maar bezweet komt ze eindelijk weer binnen, en legt dertig euro op de tafel. ‘Kijk, dat heb ik op de zwarte markt gekregen voor je banden. Het was echt rubber!’ Door het raam zie ik mijn fiets staan, met nieuwe houten velgen. Als ik kletterend ben aangekomen op het Waterlooplein, kost het me veertig euro om mijn banden terug te krijgen

Ik voel me alsof ik in een tweefrontenoorlog verzeild ben geraakt, die ik nooit zal kunnen winnen. Ik verlies meer en meer terrein. Steeds vaker merk ik dat mijn Björn Borg-boxershorts verdwijnen, omdat Frederike er snelverbanden van heeft gemaakt. Ik heb al dagen geen licht gezien, want de ramen zijn dichtgeplakt met oude kranten vanwege de verduistering. Omdat ik op een nacht de knijpkat niet kon vinden en Frederike de elektriciteit had afgesloten, struikelde ik in de badkamer over een mud aardappelen.

Ik sta niet ingeschreven in haar huis, omdat dat van de woningbouw niet mocht. De laatste tijd laat ze me steeds minder mijn werkkamer uit, en schoof ze eerst nog drie keer per dag een maaltijd naar binnen door het luikje (wanneer heeft ze dat in de deur gemonteerd?), al gauw werd het twee keer, en nu is het nog maar een keer per dag.

Ik heb een stukje krant van het raam afgescheurd, en door het smalle spleetje kan ik zien dat Frederike, met een gemene blik in haar ogen, op straat staat, en wijst naar onze voordeur. Achter haar staan twee mensen in het uniform van de Dienst Wonen. Ze zal toch niet?

JG

Frederike Doppenberg, ‘De Arbeiderspers moest blijven marcheeren. Een uitgeverij in oorlogstijd’. De Arbeiderspers, E19,95

Archief