N.B. Liever hadden wij dit bericht opgenomen in het aanstaande nummer van Propria Cures, maar dat was helaas al naar de drukker toen het bericht van Van Dams overlijden ons bereikte. Johannes van Dam was tussen 2000 en 2001 gastredacteur van Propria Cures.
Jarenlang was hij voornaamste klant en meest gevreesde bullebak van de traiteurs, restaurant en delicatessenzaken van onze hoofdstad: Johannes van Dam. Maar de Amsterdamse horeca weent, de literatuur is haar chef de cuisine kwijt. Wegens aanhoudende ziekte was Van Dam al enige tijd verdwenen als vertrouwd onderdeel van het Amsterdamse straatbeeld, maar nu hij dan werkelijk zijn laatste gehaktbal heeft gegeten kan ook PC niet achterblijven en presenteren wij dit eerbetoon. Bij ons geen loftuitingen op zijn fijne bouw, geen 9- voor zijn andijviestamppot, bij PC hoor je er pas bij als we je hebben afgefakkeld. Laat NdL dat nu onlangs nog gedaan hebben, in een stuk dat wij voor de gelegenheid nog maar eens uit het vet hebben getrokken. Proost, Johannes!
NdL geeft hem een onvoldoende: Proeftoeter
Al sinds de uitvinding van het vuur, en daarmee van de kookkunst, regeert hij als koning kroket over culinair Amsterdam, eigenlijk over heel kokend Nederland. Niemand heeft meer verstand van lekker eten dan Johannes van Dam, vindt vooral Johannes van Dam.
Als ook het wiel wordt uitgevonden begint Johannes elke dag naar café Hoppe te rollen om daar de kranten aan elkaar te nieten. Dat weet iedereen die ’s ochtends wel eens langs Hoppe fietst, en wie dat niet doet weet het ook want het staat in elk interview dat hij – meestal in datzelfde café – geeft. Dat vertelt hij dan trots aan de verslaggever die zo’n interview afneemt, als één van die leuke anekdotes over zichzelf. Wat Johannes blijkbaar niet weet is dat er niets irritanters is dan een aan elkaar geniete krant, omdat als er een nietje doorheen zit, die paar woorden bij de vouw verdomme nét wegvallen, waardoor het lezen van de krant nog minder plezierig wordt dan het eigenlijk toch al is. Gewoonlijk begint Johannes daarna te oreren over zijn ongeëvenaarde kennis van de wereld van potten en pannen, confits en ganaches. Vaak typeert hij zichzelf als een wandelende encyclopedie. De man weet vast een heleboel, maar van wandelen is bij Johannes al jaren geen sprake meer.
In het afgelopen kerstnummer van Volkskrant Magazine is hij in een vraaggesprek met Volkskrants eigen Johannes, Mac van Dinther, goed op dreef. Als voorgerecht serveert hij het uitgekauwde verhaal van de kleine Johannes die het landschap der banketbakkers voorgoed veranderde door te bewijzen dat zo’n beetje iedereen opgelicht werd met vals spijs. Dit kon en kan nog steeds niemand iets schelen en illustreert vooral het schrijnende gebrek aan vriendjes dat Johannes toen gehad moet hebben. Echt verwonderlijk is dat niet, er zijn leukere vrienden voor te stellen dan een klein ventje dat voor zijn lol banketbakkersspijs op echtheid test.
Als tussendoortje laat de smaakpaus zijn gevoelige kant zien door te vertellen over het zoontje van zijn vaste tafelgenoot, de man die elke week met hem uit eten gaat voor zijn rubriek in het Parool. Meest schokkend aan deze vertelling is het feit dat die tafelgenoot gewoon een vrouw en kind heeft, en dus waarschijnlijk niet, zoals verondersteld, af en toe na het eten met Johannes mee naar huis gaat om hem een lekker toetje te geven. Een walgelijk idee, inderdaad, maar van een hapje eten alleen komt geen man aan zijn trekken. Hoe hij dat dan wel doet blijft vooralsnog een raadsel. De gedachte aan Johannes die een lekker warm pasteitje tussen zijn billen drukt om aan zijn gerieven te komen dringt zich op, maar laten we dat beeld in godsnaam snel weer loslaten.
Het hoofdgerecht bestaat uit een volgende anekdote, gedrapeerd op een bedje van eigendunk. Johannes vertelt over zijn twintigjarig jubileum bij het Parool, en hoe iedereen dat vergeten was. De mogelijkheid dat helemaal niet iedereen dat vergeten was, maar dat gewoon niemand de moeite had genomen erbij stil te staan komt niet in hem op. Johannes liet op het redactiekantoor een taart met een grote twintig erop bezorgen, waarna iedereen volgens het verhaal in paniek de registers opentrok om erachter te komen wie of wat er twintig jaar was geworden. Toen men er eenmaal achter kwam voor wie de taart bedoeld was, ja, toen niets eigenlijk. Het verhaal zelf is niet heel hoogstaand, maar het laat wel een nasmaak achter, een hint naar een oude bekende, een andere zelfingenomen, nog net iets minder levende bruisbal dan Johannes zelf. Het verhaal van de taart is natuurlijk niets anders dan een moderne variant op de eeuwige en stomvervelende telefoontjes die Harry Mulisch naar zichzelf liet plegen in café Americain. Har en Hannes hebben meer gemeen dan men op het eerste oog zou zeggen. Ze vinden zich allebei de beste in iets dat in essentie iedereen kan (respectievelijk schrijven en eten), geven zichzelf karakter door steeds dezelfde anekdotes op te dissen en kunnen allebei, zij het om verschillende redenen, niet meer lopen. Het grote verschil is, dit klinkt misschien vreemd, dat Johannes meer invloed heeft dan Har ooit had. Natuurlijk, op de literatuur heeft Mulisch, voor wie dat toeliet, vrij nadrukkelijk zijn stempel gedrukt, maar men heeft er altijd voor kunnen kiezen zijn bestaan gewoonweg te ontkennen. Bij Johannes is dat nauwelijks mogelijk. Elke eettent in de hoofdstad heeft in de etalage een uitgeknipt ‘Proefwerk’ hangen, behalve de zaken die een onvoldoende kregen natuurlijk, maar één ding moet je van Dam nageven, als hij een onvoldoende uitdeelt is het eten daar ook echt niet te nassen. Zo wordt elke uit-etende Amsterdammer regelmatig herinnerd aan het leed dat Hannes heet. Zie die falafel dan nog maar eens door je strot te krijgen.
Het dessert moesten we maar laten voor wat het is, het is wel duidelijk. Johannes van Dam weet ongetwijfeld een heleboel van eten en een grote mond is misschien onmisbaar voor een culinair recensent, maar de pedante wijsneus uithangen is nergens voor nodig. Blijf maar gewoon brasseries beoordelen Johannes, en schep nog een keer op, je moet er nog van groeien.