TrujilloSinds 1996 gaan L. en ik elke eerste maart naar Centraal Station. Dekentje mee, verrekijker, brood en thermoskan. Backpackers spotten. We gaan wel vaker, maar op één maart gaan we zeker. Dan gaat het seizoen officieel in en we willen de eerste backpacker binnen zien komen.

 Het is een gewoonte die we hebben overgehouden aan onze studententijd, toen we uit noodzaak wiet aan toeristen verkochten. Aan backpackers eigenlijk, want gewone toeristen kwamen alleen voor de seks en zo blut waren we ook weer niet. In hippie-achtige outfits gingen L. en ik rondstruinen voor Centraal Station. Dan konden we de backpackers opvangen voor ze ontdekten dat ze wiet gewoon in een coffeeshop konden halen.
Backpackers, u kent ze vast wel. Desnoods van vroeger. Je zag ze vooral rond stationspleinen van de in Lonely Planet aanbevolen hoofdsteden. Misschien heeft u zelf een keer met bewondering naar hun verhalen geluisterd over verre culturen die ze hadden leren kennen. Misschien nodigden ze u uit om door hun honderden eigenhandig geschoten foto’s te spitten van ’s werelds meest gefotografeerde plekken. Misschien heeft u zelf een backpacker op aarde gezet of sterker: u bent er een geweest. In dat geval hoef ik u niet te vertellen dat we het hier over de tamme backpacker hebben.

De wilde backpackers zie je vooral in hoofdsteden van landen waar drugs worden doorgevoerd, verkocht of geproduceerd. De verhalen over de ervaringen die ze hebben opgedaan houden ze, voor zover ze zich die kunnen herinneren, voor zich. Hun fototoestel zijn ze kwijt en op de foto’s die ze nog hebben staan geen landschappen. Er staan exotische hoeren op, al dan niet aan het werk, drugs, klaar voor of reeds in gebruik en rugzakkers zoals zij zelf, gebogen over toiletpotten of in andere houdingen die niet altijd even geschikt zijn om u doorheen te laten spitten.

De wilde rugzakker zie je veel in Zuid-Amerika. Je herkent hem vooral aan zijn ticket: daarvan heeft hij de terugkeerdatum al zo vaak verzet dat het nog maar de vraag is of dit wel geldig genoeg is om hem thuis te brengen. Omdat hij de huur niet overgemaakt heeft, is hij van dat ‘thuis’ het huis meestal al kwijt en als je alleen nog een T hebt om onder te slapen, kun je dat beter in een warm land doen.

In Europa is de wilde rugzakker zo goed als uitgestorven sinds bezoekers maar beperkt mogen blijven. Eigenlijk zag je ze alleen nog in Amsterdam. Gelokt door de wiet namen ze het risico op arrestatie en uitzetting voor lief.

Een jaar of drie geleden besloten L. en ik dat we de eerste maart niet meer voor Centraal Station zouden gaan zitten. Daar staan overal schermen die de bouwwerkzaamheden aan het oog moeten ontrekken, maar die dat ook met de rest van het landschap doen. Het enige dat je nu voor Centraal Station kan spotten is zand in je ogen.

Van CS naar de Dam is het met rugzak een kleine tien minuten lopen. Op dat traject hebben de meeste backpackers hun eerste wiet al in een coffeeshop gehaald, maar dat is niet erg: wat het dealen betreft zijn ook wij tam geworden. Voor het geld hoeven we het niet meer te doen.

De afgelopen jaren zagen we al dat de backpackers minder werden. De wilde soorten lijken sinds vorig jaar helemaal uit het landschap verdwenen.
‘Klote-Asscher,’ zegt L. terwijl ze de verrekijker zoekend over het Rokin laat gaan.
Lodewijk Asscher. Geen naam om een rugzak aan te hangen. Ergens in 2005 kondigde hij aan dat dat hij de wallen hoer- en wietvrij ging maken. Fox News nam dat over. Naar de wilde backpackers uit de VS konden we meteen fluiten en het jaar daarop lieten alle wilde backpackers Nederland links liggen.

Alleen de tamme soorten bleven komen. Die zie je meestal vroeg op straat lopen: als de musea openen. Gewapend met stadskaart, dagplanning en VVV-boekje zwabberen ze op huurfietsen naar het museumplein. Nu de musea al jaren gesloten zijn worden ook de tamme backpackers schaars.

Dit jaar zijn L. en ik extra vroeg naar de Dam gegaan. Om acht uur zaten we er al. Gecamoufleerd met een grijs dekentje. L. met de verrekijker en ik met een nieuwe camera met nog krachtiger telelens. De uren gingen voorbij en het enige dat we vanaf Centraal zagen komen waren Tamme Koffertrekkers van over de hele wereld. Rammelend haasten ze zich over de Dam naar hotels van één of meer sterren.
‘Typhus-Asscher,’ zei L. ‘Moordenaar.’
Pas in het begin van de middag schoot ze overeind: ‘Daar! Daar!’
Ik keek door de zoeker heen en weer. ‘Waar? Waar?’
Het was een rode. Kalm sjokte hij tussen de stroom mensen op het Rokin. Klak, klak, klak deed mijn camera. Het moest een wilde zijn. Wollen muts, peukje en alleen.
‘Wiet! Wiet!’ riep L. om zijn aandacht te trekken.
Even keek hij om. Stonede oogjes, stoppelbaardje, mid-twintig. Een prachtexemplaar. Een paar meter verderop begonnen camera’s te klakken. Andere spotters hadden hem ook in de gaten.

CT

Archief