Ons equivalent van rokjesdag is blotebuikendag. Waar die kutkluivers zich opgeilen aan bleke benen die in allerijl met slash and burn in cultuur zijn gebracht, maar toch even vruchtbaar blijven als de Kalahariwoestijn, hoeven wij ons nergens zorgen om te maken. Als de trekvogels terugkeren van overwinteren, trekken mannen, zich niets aantrekkend van onze geile blikken, hun kleren uit en zo komen wij aan ons trekken. Het maakt dan ook niet uit hoe ze eruit zien. Coronakwabben die over de rand van z’n skinny jeans draperen? Lekker om vast te pakken als hij op zijn knieën voor je zit. Dad bod? Zeventienjarige knapen stromen zijn inbox binnen, azend op de lijfelijke geneugten die ze hun hele jeugd hebben gemist. Blokjesbuik? In Barry’s bukkakebar zou hij het middelpunt van alle aandacht zijn geweest, ware het niet dat de heropening misschien niet doorgaat, want de tent zit nu op zwart zaad. Gaan de knoopjes open, dan gaat bij ons de knop om. Het jachtseizoen is dit jaar echter geannuleerd.
Ik had met mijn vriend R. afgesproken om afgelopen zondag te wandelen in het Vondelpark. Een goede keuze, bleek al snel. Het aanbod was groter dan op een willekeurige wet market in China en de kans op overdrachtelijke ziektes ook, maar zittend op een bankje met een Mannenliefde in de hand met uitzicht op de hengstenheide was dit de enige manier om als bankhanghomo nog iets van het weekend te maken. Samen met R. genoot ik van ons uitzicht. Voor de oefeningen was het onnodig, maar de ontblote honkhunks, die aan de dames toonden dat tepels die lager hangen dan het middenrif een keuze is, werkten zich uit de naad met haken en elastieken waarmee ze in club Church niet hadden misstaan. De joggers in tanktop kwamen rechtstreeks uit de folder van Circuitfestival. Ik nam een slok, voelde mijn kruis opzwellen en legde hem links. De zon. De lente. Ik ben zondig, dacht ik. En dat voelt godverdomme goed.
Er viel een schaduw over me heen en mijn uitzicht werd geblokkeerd. Borrel met buikbaby en Blokkertassen. Sinds ze vorig jaar op het Boekenbal agressief de zaal uitbeende nadat ik wederom had uitgelegd dat ik resistent was voor het vaginavirus, had ik haar niet meer gezien. Ook niet gesproken. Ze was uit mijn leven verdwenen.
‘Wat heb je allemaal in die oranje boodschappentassen zitten?’, vroeg R. toen hij naar de uitpuilende buidels keek. ‘Mijn oude slipjes met maanstondebloed, bezemstelen om ze aan te hangen, ballonnen, pannen. Je weet wel, de standaard demonstratiebenodigdheden.’ Ze had mij nog geen seconde aangekeken. ‘Alles wat een moeder nodig heeft om haar kroos te beschermen.’
Ze wreef over haar bolle buik met een maniakale grijns op haar gezicht. ‘Weet je nog dat ik van de zomer, na die lezing in de week van de Gay Pride, sprak over zelfbeminnen? Ik heb daarna een zes weken durende taoïsmecursus gedaan met zeven andere meiden in een opgeknapt klooster in Bhutan. Ik leerde al mijn chakra’s kennen door dagelijks negen uur te zoemen.’ ‘Was het een online cursus?’ Haar blik verraadde dat ik vooral mijn mond moest houden. ‘Mediteren, in contact komen met de kosmos, leren dat er meer is dan vleselijke lust en oppervlakkig vermaak.’ Weer die priemende ogen, alsof ze die van mij met een passer uit wilde steken. ‘Het heeft mij zó geïnspireerd, zó in aanraking gebracht met mijn diepere ik, ik voel dat ik op moet komen voor de gezondheid van mijn ongeborene.’
R. kuchte. ‘Dus jij gaat koffiedrinken op het Museumplein?’ ‘Nee, geen cafeïne voor mij, dat vertroebelt mijn innerlijk oog, ik consumeer enkel nog pure producten die in het wild te vinden zijn: paddenstoelen en boomwortels en meer giften van Gaia.’ Ik nam een teug, bier smaakte nog nooit zo goed. ‘Ik kwam via een sjamaan in Thimpu in contact met andere vrouwen in deze stad die ook weer één willen worden met de natuur en met hen ga ik straks op die verdorven plek een bloedoffer brengen en moederkoekjes eten. En natuurlijk op pannen slaan, om de kwade geesten weg te jagen.’ ‘Kan dat nog wel? Moederkoek bedoel ik. Na de negerzoen, zigeunerschnitzel, jodenkoek…’ ‘Aan die patriarchale pikpraat van jou heb ik geen behoefte.’
Weer keek ze me met gefronste wenkbrauwen aan, de zwarte weduwe in haar klom omhoog. ‘Als queervrouw ben ik op zoek naar zuiverheid, eenheid. Terwijl jij,’ haar wipneusje ging de lucht in en ze inhaleerde de bloesemvolle lucht, ‘je lichaam vergiftigt en bezoedelt.’ Voordat ik op haar onheuse bejegening kon reageren, greep R. in. ‘Daan, jij laat jezelf toch wel vaccineren? Ik hoor steeds vaker verhalen van… laat ik het zo zeggen, hoogopgeleide en verstandige vrouwen die zo’n prik weigeren.’
‘En wat heeft mijn opleiding hiermee te maken?’ Ze wilde geen antwoord op die vraag. ‘Zoals ik al zei wil ik voor mijn kleine alleen natuurlijke producten, dus die chemische rotzooi komt niet mijn lichaam in. Ze proberen je afhankelijk te maken, angst te zaaien, terwijl ik geloof dat mijn tempel een holistisch geheel is: alles staat met elkaar in verbinding en die circulatie moet je niet doorbreken. En zo is moeder natuur ook: ze reinigt zichzelf. Kijk om je heen: polio is toch ook verdwenen.’ Ik rommelde wat in mijn rugzak, pakte mijn volgend speciaalbiertje. Vrouwen, ik zal ze nooit begrijpen.
Ze pakte haar actiezakken op. ‘Leuk je weer gesproken te hebben,’ zei ze tegen R. Ze negeerde mij en wandelde weg. Op de achterkant van haar T-shirt had ze een hart geschilderd: zelfbeminnen is de revolutie, stond eromheen. ‘Weet je waar ik zin in heb?’ vroeg ik aan R. terwijl ik me uitrekte en naar de jongens met behaarde bast keek die een frisbee overgooiden. ‘Om weer eens goed volgespoten te worden. Zaad of AstraZeneca, dat maakt mij niet uit. Ik wil het allemaal. En eigenlijk nu. Spuit mij maar vol.’
TD