Ik zat in een karaokebar in Manila. Een shirt met korte mouwen plakte aan mijn rug. Ventilatoren aan het plafond vochten tevergeefs tegen de hitte en ik probeerde ze te helpen door grote hoeveelheden sterk bier van het merk Amsterdam te drinken. Het begon druk te worden maar ik was vroeg gekomen en had een plaats aan de bar met goed zicht op het podium.
Op de Filippijnen wordt anders over karaoke gedacht dan bij ons. Ik dronk van mijn bier en moest denken aan de Casablanca, de karaokebar op de Zeedijk waar ieder weekend en ook op de meeste doordeweekse dagen hordes mensen samenkomen om een paar regels Nobody’s Wife in de microfoon te hinniken, waarna ze verder gaan met zuipen, billenknijpen en kijken of er nog ergens een paar handschoenen te jatten valt. De aantrekkingskracht van deze bar ligt in de ijdelheid van de dronkenlap die ervan geniet zijn eigen stem versterkt te horen. Om karaoke geeft hij geen lor. Dat is niet erg, het is maar net waar je prioriteiten liggen. Filipino’s hebben bijvoorbeeld helemaal niets met persoonlijke hygiëne, en dat moeten ze ook zelf weten. Maar karaoke nemen ze bloedserieus, al drinken ze er ook behoorlijk bij.
Een man van een jaar of veertig beklom het podium en ging op een kruk zitten met de microfoon in zijn hand en zijn blik strak op het scherm van een grote televisie gericht. Terwijl de eerste noten van Engelbert Humperdincks Release Me klonken bracht de man de microfoon langzaam naar zijn mond en mompelde hij met een zo laag mogelijke stem: “It goes a little something like this.”
Ik ben bevriend met een componist die gek wordt als hij iemand die woorden hoort zeggen. Volgens hem is het de kern van de uitvoering van een muziekstuk dat het precíes gaat zoals het uitgevoerd wordt, en niet ‘een beetje zoals dit’. Eén keer heeft hij dat ook geroepen naar de zanger van een bandje dat live muziek stond te maken in een café, die het waagde dezelfde introductie als de Filipino te gebruiken. Er werd toen door iedereen om zijn opmerking gelachen maar hij méénde het, en hij heeft gelijk.
Toen de kleine man op het podium zijn laatste noot had gezongen klonk applaus en geschreeuw uit het publiek. Enkele toeschouwers spoorden de man aan nog een lied te zingen maar hij klom van het podium af en stak een sigaret op. Een opvolger was echter snel gevonden. Een smal mannetje met een gezicht als dat van een spitsmuis dronk nog snel zijn glas leeg voor hij de verhoging betrad. Hij sprak even kort met de barmedewerker die verantwoordelijk was voor het audiovisuele, waarbij de glimmende gezichten van de mannen elkaar bijna raakten. De spitsmuis knikte kort en nam de microfoon op. Heel even klonk het rondzingen van de microfoon, direct gevolgd door het intro van Sinatra’s My Way. Het geroezemoes in de zaal verstomde volledig. Ik voelde mijn hoofd golven van warmte, een lichte duizeligheid als wanneer je voor het eerst sinds lange tijd een sigaret rookt. Ik nam een slok Amsterdam, het golven hield op. Intussen was de man op het podium begonnen met zingen. Hij was minder goed dan zijn voorganger. Hij had het nummer vaak gezongen, dat merkte je, maar hij zong krasserig en de noten die hij lang aanhield waren vals. Na een paar regels begon het publiek zich te roeren. Eerst werd er van achter uit de zaal iets geroepen. Een paar mensen lachten. Een jongen floot op zijn vingers en een ander maakte een wegwerpgebaar. De zanger zag het niet of wilde het niet zien, hij keek over de hoofden van zijn toehoorders naar een punt in de verte. Het gemor verstomde enigszins toen de man in het tweede couplet een aantal noten goed te pakken had.
But through it all, when there was doubt
I ate it up and spit it out
Daarna ging het lelijk mis. Een man die een meter of vijf van mij vandaan stond, had vanaf het begin met een verbeten blik naar de zingende spitsmuis gekeken. Halverwege het woord ‘faced’ trok hij plotseling een revolver uit zijn broekband en schoot de zanger twee keer in zijn borst, precies op het moment dat hij op had willen staan. Door de klappen werd hij terug op de kruk gezet, voordat hij langzaam op de grond gleed.
Wat me het meest trof aan de situatie was dat het zo leek op een filmscène. Ik heb eens een meisje aangereden zien worden op de Nieuwezijds Voorburgwal. Ze werd geschept door een auto die met een behoorlijke vaart aan kwam rijden en die het meisje met een behoorlijke boog lanceerde. Aan die situatie viel mij vooral op hoe weinig ze aan mijn verwachtingen voldeed. Ik had op televisie al honderden mensen op een dergelijke manier aangereden zien worden, maar nooit had het geleken op die koude realiteit. Vooral de stilte die volgde op het piepen van de banden staat me bij. In Manila was het anders. Precies zoals in de film. Er ontstond een lichte paniek, wat geduw en getrek, de man die had geschoten maakte zich uit de voeten en liep daarbij een aantal mensen omver. Niemand hield hem tegen. De geluidsman ontfermde zich over het slachtoffer en had in zijn haast de band aan laten staan. Het geroep in de bar kon de dramatisch aanzwellende koperblazers in de finale van My Way, zonder zang, niet overstemmen. Omdat ik de situatie kende van TV wist ik wat ik moest doen. Ik stond op en baande me een weg naar buiten. Daarbij moest ik tegen de stroom in lopen want in plaats van afgeschrikt te zijn door het vuurwapengeweld probeerden de mensen van buiten zo veel mogelijk te zien. Terwijl ik naar buiten liep hoorde ik de laatste vioolklanken wegebben. Binnen werd er geapplaudisseerd.