Een tijdje geleden zei ik dat ik een zeer originele stem in het poëziekritische landschap voor mij zag weggelegd, omdat ik een hekel heb aan poëzie. Nu hoeft u zich geen zorgen te maken: mijn kritiek komt niet van de straat, is gewoon tegen zwarte piet, voor asielzoekers en gaat geregeld naar het theater. Mijn afkeer valt heus te beteugelen, maar: dat is aan de dichter, niet aan mij. Mijn maagzuur komt trouwens voornamelijk naar boven bij het uitspreken of horen van gedichten. Om mijn kunde te demonstreren, bespreek ik vandaag Mijn Stad van Emanuel Stok, een gedicht dat niet is voorgedragen (op de opening van het academische jaar, vanwege vies taalgebruik), maar dat u toch al hebt opgezocht en al slecht vond. Ten onrechte.
Mijn stad is een hoer maar ik ken haar streken en ik heb ze steeds vaker lief.
U spuugt natuurlijk op deze regel. Maar u bent een flapdrol. De eerste twee woorden zijn herhaling van de titel = cadans = voorspelling = geruststelling, maar ook boosaardige profetie: ‘Help, hoe vaak gaat hij nog “mijn stad” zeggen?’ misschien wel oneindig vaak. Het is de ‘hoer’ die ons verlost van deze van deze abyss van oneindige herhaling, maar alleen in haar abyss, haar goedbetaalde hoerenkut. Hoerenliefde is betaald, en dus nep. Zelfs als zij echt klaarkomt, faket ze. De hoer = eeuwige maagd = Maria en hier verlosser. Het feminisme ovuleert van deze regel af, dat ziet u wel. werkelijk van deze regel af. ‘Hoer’, ‘heilige’, &c, Stok trekt deze labels één voor één van de vrouw af, ontkleedt haar, deconstrueert haar… bah wat geil! Als u nog niet duizelt, zoek dan even alle mogelijke betekenissen van ‘streken’ in deze context. Precies. Ambiguïteit, bitch!
Zeker op een dag als deze, wanneer ze in de zon een bad neemt en stinkt naar wiet, zonnebrand en bakkend vlees.
U denkt nu: ‘hij bedoelt natuurlijk ‘zonnebaden’. En vlees is geen lijdend voorwerp?’ U zit er weer naast. ‘Zonnebaden’ is een sleets geraakte metafoor, contaminaties zijn dat niet, die zijn gewoon fout. Maar in een gedicht is nooit iets fout, dus voila! ‘Bakkend vlees’ is een kritiek op de barbecue-cultuur, waar men altijd maar meent met ontbloot bovenlijf boven de grill te moeten zweten, al hasjiesrokend, waarbij Stok de grens tussen het vlees op en het vlees aan de barbecue problematiseert en de vraatzuchtige, kritiekloze vleesconsumptie kannibalistisch framet.
Als ze zingt van de daken in technoplaten en in bakfietsladingen babygejank, als ze op elke straathoek smeekt om geld en vooral geilt op mannen die het maken.
‘Wie zet zijn bakfiets met baby’s nou op het dak?’, hoor ik u vragen, maar u heeft duidelijk nog nooit naar techno geluisterd. Nee dan die lekkere anti-rijm van ‘geld’ en ‘geilt’, de durf! Gelukkig dat er weer zo’n contaminatie op volgt die de dissonant weer opheft, anders was u van uw stoel gevallen. ‘Mannen die het maken.’ Kent u ze? Nee, je hebt het gemaakt of je hebt het nog niet gemaakt, maar Stok doorziet deze kapitalistische metafysica en deconstrueert haar tot een perpetuum mobile van doelloos streven naar een kapitaalkrachtig eindpunt, hetgeen slechts heilprojecties zijn van wezens die willen vergeten dat ze in een nooit eindigende dynamiek gevangen zitten.
Ja, mijn onzalig dorp laat zich ’s nachts in met het uitschot der aarde dat haar pleinen en trappen met voeten treedt, bevuilt en belooft om haar nooit te vergeten.
Iets met voeten treden is ergens schijt aan hebben, en iets met voeten betreden is ergens op lopen, op een plein bijvoorbeeld, of een trap. In Stok’s universum hebben mensen schijt aan pleinen en aan trappen. Of ze ook lopen op de verkeersregels of op de overheid, blijft te raden achter: Stok’s universum is immers niet hermetisch. Kom nou.
Maar soms zie ik haar huilen en tel ik haar tranen, zwetend langs de roodverlichte ramen.
Hè wat is dat? De stad als hoer die ze zelf herbergt? De hoer als manifestatie voor wat zij vertegenwoordigt? Wioe-wioe! Iconische relatie-alarm! Tranen die zweet zijn en andersom, ramen(doorzichtig) die rood verlicht zijn. U weet wel, dingen die niet kunnen enzo.
Mijn stad is bang in het donker weet ik en ze waakt in de nacht. Ze belooft je heel wat en berooft je dan omdat ze het niet kan laten, toch van je knaken.
‘Weet’ u wel dat de hoofdstad bang in het donker is? Emanuel Stok ‘weet’ dat soort dingen wel. Ach, hij kent haar, is klant aan huis in haar peeskamertje. ‘Beroven’ is hier dus ongetwijfeld een aanklacht tegen de hoge prijs. Nu weet niet wanneer ik voor het laatst iemand met een ‘knaak’ zag betalen, maar het klinkt inderdaad als veel geld.
Zij is een uitgewoonde slet en ze zal nooit haar lakens hangen in de wind.
Uitgewoond, snapt u wel? Omdat de hoer ook een stad is… Een kritiek op de woningnood. Er is zelfs geen ruimte meer om ‘lakens te hangen in de wind’. Die rare grammaticale constructie is een kritiek op de taalverloedering in de prostitutie.
Ze wil dansen om te vergeten en dan op de weg naar huis verdwalen. Zo eindigt mijn stad elke avond in mijn bed en naast haar wil ik elke morgen lachend ontwaken.
Dat Stok een hoerenloper is, mag geen twijfel meer heten. Ik hoop wel dat ze nog diep slaapt als hij ‘lachend ontwaakt’. Het lijkt me doodeng om te zien.
LAH