Ik was hier eerder geweest. Het was op een wolkeloze dag in juni, toen Ard me ophaalde in zijn rode Ford Mustang en we over landweggetjes naar zijn kasteel reden. Die dag had ik niet geweten wat mijn bestemming was – ik lette enkel op het gezicht van mijn docent Burgerlijk recht, een gezicht dat ondanks de ouderdom dezelfde eeuwige jeugd ademde als de stad Leiden. Toen de kastanjebomen bloeiden en de carillons van de vele kerken hoog boven de daken uitklonken, toen ons geschater in de nauwe straten van het historisch centrum resoneerde, en toen we halverwege onder een oude ijk aardbeien aten en champagne dronken, die, zoals Ard beloofd had, samen verrukkelijk smaakten, dacht ik: ook ik ben in het paradijs geweest.

 

Toen we na een uurtje rijden op kasteel Warmond aankwamen, stond er al een groep studenten op ons te wachten. Ze droegen vieze T-shirts en hadden vette haren. Met een holle blik keken ze hoe Ard het portier van de Mustang voor me open hield. ‘Dag feutjes!’ riep Ard. ‘Gaan we lekker het water in?’ Hij wees in de richting de slotgracht. Een voor een duwde hij de jongens van de ophaalbrug af. Zelf bleef hij staan toekijken. Zo nu en dan maakte hij zwembewegingen in de lucht. ‘Ze voelen zich hier als vissen in het water, net als ik’ gniffelde hij tevreden, terwijl ik een hand op mijn schouder voelde. ‘Jij bent vandaag verantwoordelijk voor het diner. Wees niet te goed voor ze. Ik laat je zo even de keuken zien.’ Hij liep weg en kwam terug met handdoeken, koksbuizen en schorten. ‘Omkleden!’ riep Ard tegen de jongens in de gracht. ‘Als mijn gasten over drie uur komen moet het zeebanket klaar staan.’

 

In de keuken werd ik zenuwachtig. Er lagen bakken vol met exotische vissoorten die ik alleen tijdens mijn bezoekjes aan Burgers’ Ocean wel eens voorbij had zien komen. Ik besloot te beginnen met het fileren van de Chinese zuigkarper. ‘Blijf met het fileermes zo dicht mogelijk op de graat’ zei ik tegen de jongens. ‘De filets leggen we dakpansgewijs in de grote ovenschaal. We bestrooien het geheel met vermalen fenegriekzaad, gedroogde dille en chilipoeder.’ Slaafs werden mijn commando’s opgevolgd. Ondertussen maakte ik de roodbuikpiranha, de diklipgoerami, de sherrybarbeel, de zwarte fantoomzalm en de Malawi ogenbijter schoon. Ik keek op de klok. Nog een uur en de eerste gasten zouden arriveren.

 

Terwijl ik met een blad oesters in de ontvangsthal stond, druppelden de genodigden langzaam binnen. ‘Ha, daar hebben we Brasing!’ riep Ard opgetogen. In zijn strakke rokkostuum liep hij een haast even dikke man tegemoet. Joviaal sloegen ze elkaar op de schouder. ‘Ha Steur!’ riep een andere man die binnen kwam lopen tegen Ard. Hij stelde zich aan mij voor als de heer Spiering. Met een grote achteloosheid goot hij in recordtempo drie oesters achter elkaar naar binnen. ‘Zijn Kopvoorn en Kroeskarper ook van de partij?’ ‘Kroeskarper is net terug van een duikvakantie bij zijn familie op de Antillen’ antwoordde Ard. ‘Maar misschien komt hij later op de avond even aanwaaien. Bot is er wel bij!’ Niet veel later graaiden ook de heer Beekforel, de heer Snoek en de heren Vetje en Zonnebaars zeevruchten van mijn blad.

 

Om acht uur begon het diner. Vanuit de keuken coördineerde ik de jongens, die op bevel van Ard Pinguïnpakjes hadden aangetrokken. ‘Het is daarbinnen verschrikkelijk’ zei een van de studenten die een lege schaal terugbracht. Hij zag nog bleker dan eerst. ‘Wat kan er zo erg zijn aan een diner?’ vroeg ik. ‘Ga zelf maar kijken’ zei hij. Ik liep naar boven en zag dat de deur van de eetzaal openstond. Binnen stonden de studenten in pinguïnpakjes op een rij. Hun monden werden door Ards vrienden volgepropt met stukken rauwe vis. Drie pinguïns lagen brakend in de hoek van de kamer. De heer Beekforel had zijn kleren uitgetrokken en lag naakt in een schaal met zeewier te glibberen. De heren Snoek en Bot hielden hun hoofd boven een bord en hapten zich een weg door een zalmterrine heen. Ard ving mijn blik en glimlachte. ‘Wat vind je van mijn vrienden?’ vroeg hij. Ik haalde mijn schouders op, en vroeg me af of ik mijn herkansing inmiddels gehaald had.

 

Ard leek mijn gedachten te kunnen lezen. ‘Er is nog één klusje dat ik voor je heb’ zei hij. ‘Je moet nog even naar mijn speech luisteren.’ Hij tikte met zijn vismes tegen een kristallen wijnglas en ging staan. De zaal werd stil. De misselijke pinguïns kropen zachtjes de deur uit, en de genodigden veegden met servetten het vet van hun lippen af. Zelfs de heren Snoek en Bot keken op van hun visterrine. Ard schraapte zijn keel. ‘Amici!’ bulderde hij. ‘Het is me een groot genoegen u allen te treffen aan dit voortreffelijke zeebanket. Zoals het een Van der Steur betaamt, hou ik de visstand goed in de gaten.’ Er klonk geroffel op de tafels en er werd ‘b’vo!’ geroepen. Ard vervolgde. ‘Graag wil ik de juffrouw Van Loon bedanken voor haar inspanningen en ook – ‘. Zijn adem stokte. Ards hoofd liep plotseling rood aan en de druppels zweet parelden langs zijn slapen. ‘Ik moet…. ik moet schieten!’ gilde hij hees. ‘Ik kan het niet meer ophouden!’ Het glas, dat hij tijdens zijn speech op de genodigden geheven had, viel op de grond uiteen. Hij rende de zaal uit, en door de open deur heen zag ik hem een wc ingaan. Een paar seconden was het stil. De gasten keken met opengesperde ogen in de richting van de deur. Toen klonk er een luid bevrijdend gegrom dat ruim tien seconden aanhield.

 

Na het gegrom was het even stil. Daarna hoorden we Ards triomfantelijke stem weer. ‘Feuten, komen jullie even naar de wc? Neem genoeg schaaltjes en toast mee!’  Een halve minuut later verscheen hij in de deurpost. ‘Amici, maak u gereed voor het dessert! Er is genoeg kaviaar voor iedereen!’

MM

 

Archief