In een tijd waarin dankzij het coronavirus geen enkel festival doorgaat omdat we ons niet meer dicht op elkaar gepakt met zijn allen in één ruimte mogen bevinden – en dat wíllen we ook niet, want we willen niet ziek worden of anderen ziek maken, al wil ik voor mijn bejaarde schoonmoeder graag een uitzondering maken, maar die overleeft helaas altijd alles (ze is het type dat glas vermorzelt met haar tanden en ratten wurgt met haar handen, om met mijn lievelingsschrijver P.G. Wodehouse te spreken, of hoe was het ook alweer, de hele dag zit ik maar met boeken om me heen, heerlijk) –, wordt nu doorgepakt en adviseren subsidieraadgeefcommissies dat veel van die podia überhaupt overbodig zijn. Ik vind dat ze daar gelijk in hebben, zeker als die optredens de suggestie wekken dat ze iets verheffends bieden of met literatuur te maken hebben. Of iets verheffends bieden omdát ze met literatuur te maken hebben.
De wijze van argumenteren van die adviescommissies is misschien niet altijd even elegant. Ze hebben het vaak over verbinding en het tegengaan van uitsluiting. Ze hebben het kortom over van alles en nog wat, behalve over kunst. En bij de hier en daar geconstateerde belangenverstrengeling van commissieleden (mensen die in de culturele sector hun brood verdienen zijn doorgaans, zeker als ze zich aan de organisatiekant ervan bevinden, waar trouwens ook het meeste geld valt te verdienen, halve criminelen) kun je ook enkele treffende kanttekeningen plaatsen. Maar, wees eerlijk, en dat is waar het immers om gaat, hebt u ooit een literair festival bezocht dat, zeg maar, ook maar een béétje leuk of interessant was? Nee, je begeeft je er per definitie tussen krankzinnigen, hypocrieten, megalomanen en narcisten. Daar bestaat het publiek uit en de mensen die optreden zijn van hetzelfde laken een pak.
Literatuur hoort in stilte te worden genoten, thuis, en bijvoorbeeld niet aan de rand van het zwembad of liggend op het strand, en er moet zéker niet naar worden gelúísterd, onder geen enkel beding, zelfs al zou God Zélf de Bijbel inclusief alle apocriefe evangeliën komen voordragen. (Voordragen, het woord alleen al zorgt ervoor dat het me zwart voor ogen wordt.) Stel: je zit rustig thuis, en de telefoon gaat, en toch al zuchtend sta je op om die aan te nemen, en aan de andere kant klinkt een stem en die begint, ja, wat is het, een gedicht voor te lezen – dan wil je immers subiet dood? Er is zó veel rumoer rondom literatuur dat de literatuur zelf eronder dreigt te bezwijken, wat zeg ik, al bezweken is! Literaire festivals hebben nooit wérkelijk iets met literatuur te maken, evenmin als dat het geval is met literaire evenementen in, ik zeg maar wat, boekwinkels. Ook boekwinkels lijken trouwens verzamelplaatsen te zijn voor halvegaren, of waren, moet ik tot mijn opluchting zeggen, want er mogen er inmiddels nog maar twee tegelijk naar binnen. Ik zou zeggen: ook hier zou kunnen worden doorgepakt: wat is er precies tegen dat we onze boeken uitsluitend nog via de post bestellen?
Maar terug naar mijn hoofdonderwerp: literaire festivals zijn zelden alleen literaire festivals, want de organisatoren begrijpen zelf ook dat het dan een wel erg duffe boel zou worden. Het zijn, zoals bijvoorbeeld het Crossing Border Festival in Den Haag dat is, of was moet ik inmiddels gelukkig schrijven, want dankzij de wijsheid van de subsidieadviescommissie zal dit festival van de agenda worden geschrapt, gecombineerde festivals waar ook lekker veel popmuziek geprogrammeerd staat. Bands op een podium, daar valt iets voor te zeggen, dat is logisch, dat snap je. De langspeelplaat is indertijd uitgevonden omdat het nu eenmaal niet mogelijk is de hele band van je voorkeur voortdurend in je huiskamer te laten optreden. Hoe anders is dat met de literatuur! Een boek is niet ontwikkeld als alternatief voor de optredende schrijver. Het is andersom: de optredende schrijver is een alternatief voor het boek dat je in alle rust, en met de daarbij passende concentratie, en tegen een schappelijk bedrag aangeschaft (dat boek bedoel ik, dat is dus veel goedkoper dan zo’n takkeduur of, zoals ze in Den Haag zeggen, kankerduur kaartje van een festival), thuis tot je kunt nemen. Je moet er niet aan denken dat, ik noem maar iemand, Pieter Waterdrinker zijn nieuwe boek bij je op de bank zittend komt voorlezen.
Dat is over het algemeen het probleem van die gecombineerde festivals: niemand die werkelijk van lezen houdt zit erop te wachten dat de auteur van wie hij of zij het boek zou willen lezen dat boek ook komt vóórlezen. Dus de mensen die zogenaamd voor de literatuur naar die festivals gaan, houden in werkelijkheid in het geheel niet van literatuur. Ze houden van mensen die voorlezen. Nu is dat al een apart slag mensen. Mensen die ervan houden te worden voorgelezen, hoe oud zijn die precies? We hebben het kortom over kleuters of over fysiek volwassen mensen die geestelijk nooit uit hun kleutertijd zijn gekomen. En zelfs de kleuter die graag wordt voorgelezen kunnen we niet beschouwen als het prettigste type kleuter. Kleine kinderen die met plezier worden voorgelezen zijn over het algemeen nogal achterbaks.
Goed. Je stapt dus de zaal in waar de literatuur plaatsvindt, wordt voorgelezen, of hoe zeg je dat? De verstandige mensen staan allemaal in de zaal waar de band optreedt. Je bevindt je al met al tussen achterbakse, geestelijk onvolgroeide boomers en je luistert naar een of andere aansteller die niet tevreden is dat je zijn boek thuis leest, maar die je ook er nog eens uit wil voorlezen. Is dit cultuur? Is dit verheffend? Is dit literatuur? Nee, dit is de hel. De hel is een literair festival. Goed dat ze worden afgeschaft.
AS