Een maand geleden werd ik gebeld door een redactrice van de NTR, die vroeg of ik mee wilde werken aan een nieuw programma, Utopia geheten. Het concept was eenvoudig: een loods, een lap grond, en dertig publieke intellectuelen. Geen geld, geen telefoons. Idylle, of chaos?
Mijn eerste vraag was natuurlijk waarom de keuze op mij was gevallen. Hoewel ik best kan genieten van een stukje Goethe of Bach op z’n tijd ben ik nu niet direct de meest prominente intellectueel van Nederland. De redactrice vertelde me dat ze graag een dichter onder de deelnemers wilden hebben, volatiel, geestesziek en onberekenbaar als dichters zijn. Helaas mochten de deelnemers niet seropositief zijn, waarmee de meeste dichters al afvielen. Daarna had Ramsey Nasr naar de redactie gebeld om te vertellen dat hij dolgraag mee wilde doen. “Toen hebben we moeten liegen dat jij al had toegezegd, Daan. Het is dan ook niet echt een vraag waar ik mee bel, het is eigenlijk meer een mededeling.”
Zodoende bevond ik me enige weken later ergens op de Veluwe. Op een door een hoge aarden wal omgeven terrein stond een aftandse loods. Modderplassen omzeilend bereikte ik een roestige deur, waardoor ik de loods binnentrad. In het warme licht van een open haard stond een groot aantal leren chesterfields, afgewisseld met bijzettafeltjes waar flessen cognac op stonden. Op de schoorsteenmantel stonden grote portretten van de Drievuldigheid More, Huxley en Orwell. Ik werd hartelijk begroet door Arie Boomsma, die vertelde dat de eerste deelnemers al ruim een kwartier in de loods waren. In de tussentijd was er een zorgvuldig inwijdingsritueel ontstaan voor nieuwkomers. Onder het zingen van heidense liederen werd ik naar de chesterfield die het dichts hij het haardvuur stond, geloodsd. “Nu krijg je de zegen van de Ouderling”, zei Arie. Ik liep langzaam om de stoel heen. Onderuitgezakt en verveeld zat daar Maarten van Rossum. Aan zijn hand droeg hij een grote zegelring. “Wie deze heilige ring draagt is de heerser van Utopia. Zo gaat het al generaties, en zo gaat het tot op vandaag,” mopperde Maarten. Ik vroeg me af waar ze in een kwartier een gouden ring vandaan hadden gehaald. Arie schonk me een glas cognac in. Om me heen kijkend viel het me op dat er alleen mannelijke deelnemers waren. Ik zag H.J.A. Hofland en Hans Wiegel, Paul Witteman en Robbert Dijkgraaf, maar nergens zag ik vrouwen. Ik begon te tellen. Vijftien deelnemers, precies de helft. Zo ken ik de NTR weer. “Waar zijn alle vrouwen?” vroeg ik. Alle hoofden draaiden zich met een ruk naar me toe. Bibberend en kreunend stond Maarten op uit zijn stoel. “De Ouderling is sinds het begin der tijden nog nooit opgestaan!” hoorde ik Arnon Grunberg ontzet fluisteren achter me. “Over vrouwen wordt niet gesproken, jonge dichter.” baste Maarten. “Sinds de grote veldslag van 15:08 leven zij een bestaan als wilden, in de bossen rond dit slot. De vrede duurt al zeker vijf minuten, maar niemand weet hoe lang het pact stand zal houden. Een ding weet ik wel: ik zal de lederen troon verdedigen tot mijn laatste snik.” Plotseling doemde uit de schaduw een gestalte op. Het was Bas Heijne, die geknield voor Maarten van Rossum ging zitten. “Mijn zwaard heeft u, Ouderling.” Een voor een volgden de anderen zijn voorbeeld. Ik was bijna aan de beurt toen met een donderend geraas de deur van de loods geforceerd werd. IJselijke geluiden vulden de ruimte. Ik zag vreemde gestalten binnendringen. Na nog eens kijken begon ik gezichten te herkennen. Mieke Bal, Neelie Kroes, Louise Fresco. Binnen de kortste keren had elke man een mes op de keel. Omdat een aantal van de vrouwen in elke hand een mes had, rekende ik vlug uit dat er nog vijf ontbraken. Op dat moment kwam een draagstoel, gedragen door Daniëlle Serdijn, Gerdi Verbeet, Xandra Schutte en Sheila Sitalsing, de loods binnen. Op een troon gemaakt van hout zat een magere gestalte met een grote bos haar en een boosaardige blik. Het was Nelleke Noordervliet. “Het spel is uit, Van Rossum. Het slot behoort toe aan mijn stam. Ga jij maar in het bos wonen met je knechten.” “Nooit, Nelleke.” “Dan vechten we er om, Maarten. Bewapen je manschappen. Ik wil een eerlijk gevecht.” Uit een kast in de hoek kwamen zwaarden, schilden en speren. Tot op de tanden bewapend stonden de twee legers tegenover elkaar. Het werd een verschrikkelijke strijd. Bloed en cognacglazen vlogen in het rond. Toen Max Pam vrijwel direct geveld werd kroop ik onder zijn nog warme lijk. Als een schildpad kroop ik langzaam richting de deur. Niemand lette op het langzaam voortbewegende lijk van Max Pam, ze hadden het veel te druk met de woeste slachtpartij om hen heen. Ik kroop voortdurend over lijken heen, zag het verminkte gelaat van Clairy Polak, en het afgehakte hoofd van Bas Heijne. Toen botste ik tegen iets op. Het was het been van Nelleke Noordervliet. Met een sadistische grijns hief ze haar zwaard hoog boven mijn hoofd. Ik voelde dat mijn laatste uur geslagen had, toen Nelleke Noordervliet ineens een gorgelend geluid maakte. Uit haar buik stak de punt van een zwaard. Naast haar verscheen het hoofd van Arie Boomsma. Reutelend zakte ze in elkaar. Arie pakte mijn hand en hielp me overeind, en samen renden we de loods uit. Achter me zag ik nog net hoe de mantel van Maarten van Rossum vlam vatte. Als een spekkige fakkel strompelde hij krijsend door de ruimte, om niet lang daarna ineen te zakken. Het vuur greep snel om zich heen.
Arie en ik beklommen de aarden wal, en keken naar de loods. Dikke zwarte rook walmde uit de deuropening, en weldra sloegen de vlammen uit het dak. Er kwam niemand naar buiten.
Arie en ik omhelsden elkaar. Hij rilde. “Het is voorbij, Arie.” zei ik. “Ik bedenk me opeens iets,” zei Arie. “Dit was de intellectuele elite van Nederland. Stel je toch eens voor hoe het zou zijn afgelopen, als SBS6 dit programma had gemaakt.”

Archief