De meeste stadsbewoners hebben geen tuin en, in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, kiezen daar bewust voor. Geen gekloot met een grasmaaier met dieselmotor die de binnentuin laat ruiken als de Nigerdelta, niet op de knietjes om met een aardap­pelmesje de woekerende paardenbloemen tussen de antracietgrijze tegels uit te peuteren: minder buitenruimte zorgt voor meer rust. Het grootste voordeel van de urbane ophokplicht is dat je geen last hebt van ongedierte dat van perken houdt: ratten en wespen en ander krioelend gespuis. En mollen niet te vergeten. Voor deze tun­nelterroristen moet je klemmen zetten om ze uit te roeien, want als je te laat bent krijg je kurumutanten zoals Hans Moll.

Om te illustreren dat zijn bijziendheid hem al vanaf zijn geboorte parten speelt is het goed om te weten dat de naakte rat in 1947 of ’48 op Java werd gebo­ren. Of, zoals hij het zelf zegt, ‘Bata­via’. Wilt u weten waar dat ligt? Neem de KLM-vlucht naar Petrograd, stap dan op het vliegveld over op de trein richting Zweinstein, check uit bij station Duck­stad, pak buslijn 313 richting de Efte­ling, maar verlaat deze bij de halte tus­sen Fata Morgana en Droomvlucht, ren om het amfibievoertuig naar Danzig te halen, waarop u tijdens de overtocht kan genieten van het uitzicht op Carthago en Narnia, begin aan uw zeven weken du­rende wandeltocht naar El Dorado, be­klim de Simeliberg, wacht tot een arend u oppikt en die zal u, eindelijk, afzetten in Batavia. Het onderkruipsel verborg zich in zijn mollenbunker om de realiteit van de veranderende wereld niet te hoe­ven aanschouwen.

In zijn Propria Curesperiode ging het wat beter met Hans. Erik van Muiswin­kel leerde de spijtpinda andere liedjes dan Terang Bulan en Beatrijs Ritsema verborg de pot Inproba sambal brandal voordat Hans amok ging maken over de kookkunsten van de gastvrouw. Helaas bleek Moll Oost-Indisch doof voor de beschavingsboodschap die zijn mederedacteuren hem probeerde bij te bren­gen, gebrekkig leervermogen is gewoon de aard van het beestje. Moll ging na PC bij Folia werken, tegelijkertijd met Boudewijn Büch, een medefantast. Een redactie als proefdierlaboratorium met tropische hallucinanten, toen kon dat nog aan een universiteit. En als u denkt dat met het vergeten universiteitsvod de lat op de grond was gelegd en Moll dus niet lager kon zakken, dan vergeet u de aard van het beestje. Tegenwoordig pent Moll zijn tempoe doeloetirades voor On­gehoord Nederland, ThePostOnline, Ve­ren of Lood en De Blauwe Tijger. Inder­daad, gestichten voor gezonken geesten. En als het allemaal nog niet erg genoeg was voor Hans kreeg hij dankzij een zon­nesteek ook nog een Napoleoncomplex. Sommige mensen zit het gewoon niet mee.

De Federatie Indische Nederlanders is het meest tragische legioen van het Ne­derlandse verzet. Zeventig jaar na de on­afhankelijkheidsproclamatie bedachten enkele nazaten van NSB’er Van Heutsz om de wapens op te pakken tegen Soe­karno en Hatta, niet wetende dat de bles­suretijd al was afgelopen, het licht uit was en iedereen verder was gegaan met zijn leven. Zodra iets over de dekolonisa­tieoorlog wordt opgerakeld – de moord­partijen van Westerling, de brandende kampongs, de standrechtelijke execu­ties – springen de leden van FIN in de houding, staan ze subiet paraat. Alsof hun dat in het Maleisisch was bevolen. Meteen beginnen ze de opbrengsten van driehonderdvijftig jaar oranje-blanje-bleu in de archipel op te ratelen: onder­wijs, gezondheidszorg, infrastructuur. Ik moet ze op dit punt gelijk geven, die Birmaspoorlijn is een technisch hoog­standje dat enkel tot stand kon komen door hartstochtelijke toewijding van de bouwers. Nou klinkt FIN manhaftiger dan ze is, want met zes man op het Ma­lieveld, waarvan bij de helft de oogleden als een klamboe over de pupillen hangen en de fitste infanterist bijna 75 is, maak je geen indruk op een bevolking van bij­na 270 miljoen. En u voelt al aankomen wie voor de troepen uitkruipt. Inderdaad, majoor Moll, met een vaandel van het telaatgeborenenlegioen in zijn klauwen waarop trots hun motto staat: ‘Een an­dere generatie, een andere aanpak’. Juist.

FIN is een stichting én een vereniging met standplaats Amsterdam, zo zegt ze zelf. Daar staan in een garagebox de rol­lators van het Korps Bejaarde Troepen, al zullen ze daar niets aan hebben in de sawa’s van Sulawesi. Mollie is voorzit­ter van het stichtingsbestuur en bemoeit zich niet met die andere club. Daar zijn genoeg mensen voor, want deze kongsi’s behartigen de belangen van álle Indische – pardon ik bedoel Indonesische, benoe­men is belangrijk – Nederlanders. Waar­om beide broederschappen van Javajan­kers statutair op het huisadres van Hans in Duivendrecht staan ingeschreven is een raadsel. Behalve als je ziet dat de meeste bestuursleden meer dubbelfunc­ties bezitten dan een VVD-senator. Met een Twitteraccount met trollenleger is het makkelijk jezelf groter voordoen dan je bent. Hopelijk leert FIN dat dit geen goede tactiek is voor een veldslag in de offline wereld.

Maar waar houdt het naoorlogse verzet zich allemaal mee bezig? Eisen dat een disclaimer komt bij de film De Oost. Moll: ‘FIN vreest echter dat de film een onjuist en eenzijdig beeld geeft van de situatie in Nederlands-Indië. Een dis­claimer zou dit kunnen ondervangen.’ Wil bijziende Hans nou bij een fictiefilm een… trigger warning? Omdat het an­ders kwetsend is voor zijn niet-bestaande achterban? Zoals hij met zijn degradatie van Champions League naar Topklasse in stukjesland heeft laten zien, is Moll ook hier niet te beroerd om lager te gaan dan waarvoor we hem mogelijk hadden gehouden. Want wat deed hij nadat Het Parool een ingezonden brief had ge­plaatst waarin gerept werd over oorlogs­misdaden in Indonesië? Hij stapte naar de politie. Om aangifte te doen wegens aanzetten tot haat en discriminatie. Een oud-redacteur van PC. Op het bureau om anderen voor de rechter te dagen.

Dit brengt me bij Bol Kerrebijn, resident van rattenrustplaats Bronbeek en prote­gé van Moll. In David Van Reybroucks Revolusi komt hij aan het woord. ‘Fu­silleren, ik had er geen last van. Als er mensen moesten worden doodgescho­ten, na onderzoek of weet ik veel wat, zei de commandant: “Ik zoek een vrij­williger.” Anderen zeiden: “Ik doe het niet”, maar ik zei: “Oké als het moet.” Zo was ik grootgebracht op dat internaat in Sukabumi: sterk loyaal. Ik wou de eigen mensen niet belasten. Zo’n type ben ik: zo hard dat ik er niet mee zat. Ze kwa­men uit Banyuwangi, daar was de recht­spraak. Een hele colonne met gestraften. Op het emplacement hadden we een goe­derenwagon als gevangenis staan. Het gebeurde altijd ’s nachts. En dan ga ik niet vragen of hij veroordeeld is, daar heb ik geen interesse in, daar werd niet over gesproken. Ik heb nooit proble­men gehad met degenen die… ze deden me niks. Kennelijk beoordeelden ze me op de juiste manier. Hij wist op de een of andere wijze dat hij er niet onderuit kwam. De put was door andere gevangen gegraven. Wat moet ik tegen zo’n vent zeggen? Ik zie hem als misdadiger. Hij staat in de put. Ik vraag hem: “Moet je nog bidden? Ben je erg gelovig?” Oké. “En je kleding? Want als je dadelijk dood bent, die kleren die je aanhebt, die gaan naar die spion, hoor.” Zo praat ik met hem. Als een spion iemand aangeeft, is hij uit op eigen gewin. “Zonde om die kleren kapot te schieten,” zeg ik tegen die vent. Nou, dat begreep hij wel. Hemd uit. “Pak maar, neem maar.” Ik gebruik­te een Owen, 9 millimeter, een volauto­maat. Ik had er geen moeite mee, ik wou alleen maar uitvoeren. Nee, geen gena­deschot in de nek, gewoon een roffel tus­sen de ribben. We spraken er niet meer over. Het kwam niet in het verslag, ge­woon een summiere briefing. Een beetje laf, denk ik soms, maar ik stond op het laagste niveau van uitvoering, daar is geen discussie meer.’

Kerrebijn is niet de beul van Bergen-Bel­sen, noch de sadist van Sachsenhausen. Hij was een Nederlandse militair met na­zitrekken in de gordel van smaragd. Naar Neurenbergnormen een oorlogsmisdadi­ger. En voor het Tokiotribunaal had hij ook niet veel kans gemaakt. En hij was niet alleen, denk aan de SS’ers op Sula­wesi, Westerling met zijn kompanen. Ei­genlijk alle slachters onder het bevel van Simon Spoor (zijn de initialen toeval?) zouden het zwarte, met runen verfraai­de uniform in de oostelijke Lebensraum niet hebben misstaan.

Dus Hansje, beschimmelde pindakaas­vlek op het standbeeld van Poncke Prin­cen, wat ga je doen? Durf je het aan om je oude krant voor de rechter te dagen? Of kruip je, zoals het een mol betaamt, terug in het donkere hol waar je vandaan komt?

TD

Archief