Ik had net een voorschot gekregen om mijn tweede roman te schrijven toen de royalty’s van de eerste roman op mijn rekening gestort werden. Ik deed wat de meeste debutanten met hun eerste schrijverscenten doen: een tropisch paradijs uitkiezen en beweren dat de nieuwe roman zich daar en alleen daar kan afspelen. Voor mijn research moest ik per se naar de Caribische kust.
De uitgever was laaiend enthousiast, dat hoort nu eenmaal bij zijn baan. Hij had zelfs een column voor mij geregeld waarin ik mocht schrijven over het tropische paradijs. Het was voor een toonaangevend literair blad, een dat door de uitgeverij zelf werd uitgebracht.
Mijn columns moesten wel opbeurend zijn. Dat konden ze op de uitgeverij wel gebruiken. Onder de topauteurs hadden de winterdepressies zich al gevestigd en een roman die in de voorjaarsaanbieding had gestaan, was mislukt. Uiteraard zou ik ervoor betaald worden, zei hij en hij noemde het bedrag dat ik maar half hoorde. Mensen kun je in twee groepen verdelen: zij die goed zijn in cijfers, en zij die dat niet zijn.
Mislukt, gonsde het in mijn hoofd. Een roman die wel geschreven was, maar toch mislukt was gebleken. Ik wist niet eens dat dat mogelijk was.
Terwijl ik wegliep riep hij nog: ‘Zeshonderd woorden’ en ‘niet meer’ en hij herhaalde ook dat het wel opbeurend moest zijn anders had het ‘geen zin´.
In het tropische paradijs dook ik meteen op de nieuwe roman. Ik kwam er pas vanaf toen ik bericht kreeg van een incassobureau in Amsterdam. Op het pad van het schrijven, stond ik op een splitsing waar ik eerder had gestaan.
Schrijvers kun je op veel gebieden ook in twee groepen verdelen: veelschrapper of langdenker, vrouw of man, gerenommeerd of onbekend. Wat de financiën betreft heb je de witteboordenschrijvers versus de marginale schrijvers. De witteboordenschrijvers zijn zij die, laptop onder de ene arm, boekhouder onder de andere, elke ruimte vullen waar een bedrag per woord tegenover staat. Columnpje hier, stukje daar houden ze het hoofd boven water in een pand aan de gracht. Als een tekst korter moet, doen ze dat met één hand op de rug en het zal ze worst zijn als de literaire waarde naar een lager niveau wordt gedrukt. De marginale schrijver verdient bij leven geen moer omdat hij alleen aan ideeën werkt die hem van boven worden ingegeven. Hij verdoet zijn tijd niet aan stukjes waarbij het er vooral om gaat dat hij binnen het aantal woorden blijft dat tijdschrift X langs de nietjes voor hem ter beschikking heeft gesteld. De marginale schrijver dient een hoger doel dan het materiële. De best betaalde stukken die hij met zijn shagvingertjes volschrijft zijn de lege ruimtes in de formulieren voor zijn huursubsidie en zijn uitkering.
Na een verfrissend gesprek met de meneer van de incasso dacht ik dat ik weer voor die keuze stond: columnpjes tikken versus potentiële klassiekers schrijven. Alsof je een keuze hebt in het behoren tot een soort: alsof een teckel kan besluiten dat hij een rottweiler wordt.
Twee dagen ploeteren en ik had een column met een krachtige eerste alinea, een spiegelende laatste, een glashelder onderwerp, een tweede laag, een tijdsboog die hoewel absurd sluitend leek en een structuur van een complexiteit die mij deed vrezen dat het me aan intellect ontbrak om het rond te krijgen. Dat het te lang was geworden leed ook geen twijfel.
Als ik doorging op de ingeslagen weg zou ik mijn schrijflat hoger leggen. Als ik de tekst simplificeerde naar een formaat voor langs de nietjes zou de meneer van de incasso niet overgaan tot harde maatregelen.
Ik modderde nog een paar dagen aan met mijn column. Op een gegeven moment liet ik Microsoft de woorden tellen: 2814 stuks. Ik was in ieder geval ver voorbij de nietjes gekelderd. Het tropische paradijs was niet eens aan bod gekomen. Microsoft hing nog meer getallen aan mijn documentje. Ik had achttien uur aan mijn reuzencolumn gewerkt. Als de belastingconsulent daar overheen was geweest, zou ik zo’n zes euro per uur overhouden. Voor de winterdepressie mij ook te pakken kreeg, stuurde ik het stukje naar de uitgever, in afwachting van zijn antwoord wierp ik me weer op mijn roman.
De uitgever antwoordde dat hij kon zien waar ik met mijn essay heen wilde, maar drieduizend woorden pasten echter niet op de voor mij bestemde pagina. Zelfs niet als hij de advertenties wegliet. Mij kon het niet meer schelen. Ik had grotere problemen: bij de hoogvliegende marginale schrijvers deed ik alleen nog voor spek en bonen mee. Romans zijn niet blij als je ze verlaat, zeker niet als je dat voor stukjes doet.
Toen de meneer van de incasso weer van zich liet horen, kroop ik uit de schaduw van mijn schrijversblok en gunde me nog een kans die rotcolumn klein te krijgen. Bij dageraad telde ik de woorden: 1042. De verdiensten stonden nu op 4,20 euro per uur. Hoe langer ik schreef, zo bleek, hoe minder ik betaald kreeg. Ergens moest het punt komen waar de witteboordenschrijver moest betalen om door te mogen tikken. Voor de zekerheid stopte ik meteen.
De reuzencolumn heb ik bewaard in het archief ‘kneusjes’, die waar de soortloze schrijvers zonder boord en zonder marge al hun werk in opslaan: zowel het onbetaalde betaalde schrijven als de gecrashte hoogtewerken. De roman moet ik weer opnieuw beginnen. In een heel kort mailtje heb ik de uitgever gevraagd of ik daar misschien nog een voorschot op kan krijgen.
Carolina Trujillo